toto

Deens Woordenschat


Array

1 - Belangrijke uitdrukkingen

Nederlands Deens
1 Goedendag Godmorgen
2 Goedenavond Godaften
3 Tot ziens Farvel
4 Tot straks Vi ses senere
5 Ja Ja
6 Nee Nej
7 Alstublieft Undskyld  ?
8 Dank u Tak
9 Dank u wel Mange tak
10 Bedankt voor uw hulp Tak skal du have
11 Graag gedaan Det var så lidt
12 Okee Okay, det er I orden
13 Hoeveel kost dat? Hvor meget koster det ?
14 Pardon! Undskyld
15 Ik begrijp het niet Jeg forstår det ikke
16 Ik heb het begrepen Jeg har forstået
17 Ik weet het niet Det ved jeg ikke
18 Verboden Forbudt
19 Waar zijn de toiletten, alstublieft? Undskyld, hvor finder jeg toiletterne  ?
20 Gelukkig Nieuwjaar! Godt nytår!
21 Gelukkige verjaardag! Tillykke med fødselsdagen !
22 Prettige feesten! God højtid
23 Gefeliciteerd! Tillykke!

2 - Gesprek

Nederlands Deens
1 Hallo. Hoe gaat het? Hej, hvordan har du det ?
2 Hallo. Het gaat goed, dank je Hej, jeg har det fint, tak
3 Spreek je Deens? Taler du dansk ?
4 Nee, ik spreek geen Deens Nej, jeg taler ikke dansk
5 Slechts een klein beetje En lille smule
6 Waar kom je vandaan? Hvor kommer du fra ?
7 Wat is je nationaliteit? Hvad er din nationalitet ?
8 Ik ben Hollands Jeg er hollænder
9 En jij, woon je hier? Og hvad med dig, bor du her ?
10 Ja, ik woon hier Ja, jeg bor her
11 Ik heet Sarah, en jij? Jeg hedder Sarah, hvad hedder du ?
12 Julien Jeg hedder Julien
13 Wat doe je hier? Hvad laver du her ?
14 Ik ben op vakantie Jeg er på ferie
15 Wij zijn op vakantie Vi er på ferie
16 Ik ben op zakenreis Jeg er på forretningsrejse
17 Ik werk hier Jeg arbejder her
18 Wij werken hier Vi arbejder her
19 Wat zijn de goeie plekjes om te eten? Er der nogle gode steder at spise ?
20 Is er een museum in de buurt? Er der et museum her i nærheden?
21 Waar kan ik internetverbinding maken? Hvor jeg jeg gå på internettet ?

3 - Leren

Nederlands Deens
1 Ik heb het begrepen Jeg har forstået
2 Wil je enkele woorden leren? Skal jeg lære dig nogen nye ord?
3 Okee! Ja, det må du gerne
4 Hoe heet dat? Hvad hedder det ?
5 Dat is een tafel Det er et bord
6 Een tafel, begrijp je? Et bord, forstår du ?
7 Kan je dat alsjeblieft herhalen? Vil du være sød at gentage ?
8 Kan je een beetje trager praten, alsjeblieft? Kan du snakke lidt langsommere
9 Zou je dat kunnen opschrijven, alsjeblieft? kan du skrive det tak ?

4 - Kleuren

Nederlands Deens
1 Ik vind de kleur van deze tafel mooi Jeg kan godt lide dette bords farve
2 Het is rood Den er rød
3 Blauw Blå
4 Geel Gul
5 Wit Hvid
6 Zwart Sort
7 Groen Grøn
8 Oranje Orange
9 Paars Lilla
10 Grijs Grå

5 - Getallen

Nederlands Deens
1 Nul Nul
2 Een En
3 Twee To
4 Drie Tre
5 Vier Fire
6 Vijf Fem
7 Zes Seks
8 Zeven Syv
9 Acht Otte
10 Negen Ni
11 Tien Ti
12 Elf Elleve
13 Twaalf Tolv
14 Dertien Tretten
15 Veertien Fjorten
16 Vijftien Femten
17 Zestien Seksten
18 Zeventien Sytten
19 Achttien Atten
20 Negentien Nitten
21 Twintig Tyve
22 Eenentwintig Enogtyve
23 Tweeëntwintig Toogtyve
24 Drieëntwintig Treogtyve
25 Vierentwintig Fireogtyve
26 Vijfentwintig Femogtyve
27 Zesentwintig Seksogtyve
28 Zevenentwintig Syvogtyve
29 Achtentwintig Otteogtyve
30 Negenentwintig Niogtyve
31 Dertig Tredive
32 Eenendertig Enogtredive
33 Tweeëndertig Toogtredive
34 Drieëndertig Treogtredive
35 Vierendertig Fireogtredive
36 Vijfendertig Femogtredive
37 Zesendertig Seksogtredive
38 Veertig Fyrre
39 Vijftig Halvtreds
40 Zestig Tres
41 Zeventig Halvfjerds
42 Tachtig Firs
43 Negentig Halvfems
44 Honderd Hundrede
45 Honderd vijf Ethundredeogfem
46 Tweehonderd Tohundrede
47 Driehonderd Trehundrede
48 Vierhonderd Firehundrede
49 Duizend Tusind
50 Vijftienhonderd Ettusindfemhundrede
51 Tweeduizend Totusind
52 Tienduizend Titusind

6 - Tijdsaanduidingen

Nederlands Deens
1 Wanneer ben je aangekomen? Hvornår kom du hertil ?
2 Vandaag I dag
3 Gisteren I går
4 Twee dagen geleden For to dage siden
5 Hoe lang blijf je? Hvor længe bliver du ?
6 Ik vertrek morgen Jeg tager af sted i morgen
7 Ik vertrek overmorgen Jeg tager af sted i overmorgen
8 Ik vertrek over drie dagen Jeg tager afsted om tre dage
9 Maandag Mandag
10 Dinsdag Tirsdag
11 Woensdag Onsdag
12 Donderdag Torsdag
13 Vrijdag Fredag
14 Zaterdag Lørdag
15 Zondag Søndag
16 Januari Januar
17 Februari Februar
18 Maart Marts
19 April April
20 Mei Maj
21 Juni Juni
22 Juli Juli
23 Augustus August
24 September September
25 Oktober Oktober
26 November November
27 December December
28 Hoe laat vertrek je? Hvad tid tager du afsted ?
29 Om acht uur 's ochtends Klokken otte om morgenen
30 Om kwart over acht 's ochtends Klokken kvart over otte om morgenen
31 Om half negen 's ochtends Klokken halvni om morgenen
32 Om kwart voor negen 's ochtends Klokken kvart i ni om morgenen
33 Om zes uur 's avonds Klokken seks om aftenen
34 Ik ben laat Jeg er forsinket

7 - Taxi

Nederlands Deens
1 Taxi! Taxa !
2 Waar wilt u naartoe? Hvor skal du hen?
3 Ik ga naar het station Til stationen, tak
4 Ik ga naar het hotel Dag en Nacht Hotel Dag og Nat, tak
5 Kunt u me naar de luchthaven brengen? Til lufthavnen, tak
6 Kunt u mijn bagage nemen? Kan du tage min bagage ?
7 Is het ver van hier? Er det langt herfra ?
8 Nee, het is vlakbij Nej, det er lige I nærheden
9 Ja, het is iets verder weg Ja, det er et stykke herfra
10 Hoeveel zal het kosten? Hvor meget kommer det til at koste ?
11 Breng me hiernaartoe, alstublieft Kør mig derhen, tak
12 Het is rechts Det er til højre
13 Het is links Det er til venstre
14 Het is rechtdoor Det er ligeud
15 Het is hier Det er lige her
16 Het is die kant uit Det er den vej
17 Stop! Stop !
18 Neem uw tijd Giv dig bare god tid
19 Mag ik een ontvangstbewijs, alstublieft? Må jeg bede om en kvittering / regning

8 - Familie

Nederlands Deens
1 Heb je familie hier? Har du familie her ?
2 Mijn vader Min far
3 Mijn moeder Min mor
4 Mijn zoon Min søn
5 Mijn dochter Min datter
6 Een broer En bror
7 Een zus En søster
8 Een vriend En ven
9 Een vriendin En veninde
10 Mijn vriend Min kæreste
11 Mijn vriendin Min kæreste
12 Mijn man Min mand
13 Mijn vrouw Min kone

9 - Gevoelens

Nederlands Deens
1 Ik hou erg van jouw land Jeg kan virkelig godt lide dit land
2 Ik hou van je Jeg elsker dig
3 Ik ben blij Jeg er glad
4 Ik ben verdrietig Jeg er ked af det
5 Ik voel me goed hier Jeg har det godt her
6 Ik heb het koud Jeg fryser
7 Ik heb het warm Jeg har det for varmt
8 Het is te groot Den er for stor
9 Het is te klein Den er for lille
10 Het is perfect Det er perfekt
11 Wil je vanavond uit? Skal vi tage i byen i aften ?
12 Ik zou graag uitgaan vanavond Jeg vil gerne i byen i aften
13 Dat is een goed idee Det er en god idé
14 Ik wil me amuseren Jeg har lyst til at more mig
15 Dat is geen goed idee Det er ikke en god idé
16 Ik heb geen zin om uit te gaan vanavond Jeg har ikke lyst til at tage i byen i aften
17 Ik wil rusten Jeg har lyst til at slappe af
18 Wil je sporten? Vil du dyrke sport ?
19 Ik heb ontspanning nodig Ja, jeg har brug for at koble af
20 Ik speel tennis Jeg spiller tennis
21 Nee bedankt, ik ben erg moe Nej tak jeg er ret træt

10 - Bar

Nederlands Deens
1 De bar Baren
2 Wil je iets drinken? Må jeg byde på et glas ?
3 Drinken Drikke
4 Glas Glas
5 Ja, graag Gerne, tak
6 Wat wil je? Hvad må jeg byde på ?
7 Waar kan ik uit kiezen? Hvad er der at vælge imellem ?
8 Er is water of vruchtensap Der er vand eller frugtjuice
9 Water Vand
10 Kunt u er ijsblokjes bij doen? Kan du komme isterninger i?
11 Ijsblokjes Isterninger
12 Chocolademelk Kakao
13 Melk Mælk
14 Thee Te
15 Koffie Kaffe
16 Met suiker Med sukker
17 Met melk Med fløde
18 Wijn Vin
19 Bier Øl
20 Een thee, graag En kop te, tak
21 Een biertje, graag En øl, tak
22 Wat wilt u drinken? Hvad må jeg byde på ?
23 Twee thee's, graag To kopper te, tak
24 Twee biertjes, graag To øl, tak
25 Niets, dank u Ingenting, tak
26 Proost Skål
27 Santé! Skål
28 De rekening, alstublieft! Må jeg bede om regningen, tak
29 Hoeveel kost dat ? Hvor meget bliver det ?
30 Twintig euro Tyve euro
31 Ik trakteer je Jeg giver

11 - Restaurant

Nederlands Deens
1 Het restaurant Restauranten
2 Wil je iets eten? Vil du have noget at spise ?
3 Ja, graag Ja tak det vil jeg gerne
4 Eten Spise
5 Waar kunnen we eten? Hvor kan vi spise ?
6 Waar kunnen we lunchen? Hvor kan vi spise frokost ?
7 Het avondmaal Middagsmad
8 Het ontbijt Morgenmad
9 Excuseer! Værsågod
10 De menukaart, alstublieft! Kan vi få et menukort?
11 Hier is de menukaart! Værsågod her er menukortet !
12 Eet je liever vlees of vis? Hvad fortrækker du at spise ? Fisk eller Kød ?
13 Met rijst Med ris til
14 Met pasta Med pasta til
15 Aardappels Kartofler
16 Groenten Grøntsager
17 Roerei - spiegelei - zachtgekookt eitje Røræg - spejlæg - eller blødkogt æg
18 Brood Brød
19 Boter Smør
20 Een salade En salat
21 Een toetje En dessert
22 Fruit Frugt
23 Hebt u een mes, alstublieft? Må jeg bede om en kniv, tak ?
24 Ja, ik breng er u onmiddellijk een Ja, jeg kommer straks med den
25 Een mes En kniv
26 Een vork En gaffel
27 Een lepel En ske
28 Is dit een warme schotel? Er det en varm ret ?
29 Ja, en erg pikant ook! Ja og meget krydret
30 Warm Varm
31 Koud Kold
32 Pikant Krydret
33 Ik neem vis! Jeg vil gerne bede om fisk, tak
34 Ik ook Det samme her

12 - Afscheid nemen

Nederlands Deens
1 Het is laat! Ik moet nu weggaan! Klokken er mange! Jeg må løbe !
2 Kunnen we elkaar weerzien? Skal vi ses igen ?
3 Ja, leuk! Ja, meget gerne
4 Ik woon op dit adres Min adresse er
5 Heb je een telefoonnummer? Kan jeg få dit telefonnummer ?
6 Ja, dit is het Ja, værsågod
7 Ik vond het gezellig Det har været hyggeligt at møde dig
8 Ik ook, ik vond het leuk om kennis met je te maken Ja, i lige måde
9 We zien elkaar snel weer Vi ses snart
10 Ik hoop het ook Det håber jeg også
11 Tot ziens! Farvel
12 Tot morgen Vi ses i morgen
13 Dag! Hej hej

13 - Vervoer

Nederlands Deens
1 Dank u Tak
2 Pardon, ik zoek de bushalte Undskyld, hvor finder jeg busstoppestedet?
3 Hoeveel kost een ticket naar Zonstad? Hvad koster en billet til Solbyen?
4 Waar gaat deze trein naartoe, alstublieft? Hvor kører toget hen?
5 Stopt deze trein in Zonstad? Stopper dette tog ved Solbyen ?
6 Wanneer vertrekt de trein naar Zonstad? Hvornår kører toget til Solbyen ?
7 Wanneer komt de trein aan in Zonstad? Hvornår ankommer toget til Solbyen ?
8 Een kaartje voor Zonstad, alstublieft Må jeg bede om en billet til Solbyen?
9 Hebt u de dienstregeling van de trein? Har du en køreplan?
10 De dienstregeling van de bus Køreplan
11 Pardon, welke trein gaat naar Zonstad? Hvilket tog kører til Solbyen?
12 Die trein Det er det derovre
13 Graag gedaan. Goede reis! Det var så lidt, God tur!
14 De (repareer)garage Autoværkstedet
15 Het benzinestation Benzintanken
16 Voltanken, alstublieft Kan jeg få tanken fyldt op, tak ?
17 Fiets Cykel
18 Het stadscentrum Centrum
19 De voorstad Forstad
20 Het is een stad Det er en stor by
21 Het is een dorp Det er en landsby
22 Een berg Et bjerg
23 Een meer En sø
24 Het platteland Landet

14 - Hotel

Nederlands Deens
1 Het hotel Hotellet
2 Appartement Lejligheden
3 Welkom! Velkommen !
4 Hebt u een kamer vrij? Har I et ledigt værelse?
5 Is er een badkamer in de kamer? Er der bad og toilet på værelset ?
6 Verkiest u twee eenpersoonsbedden? Vil I have to enkeltsenge?
7 Wenst u een kamer met een dubbel bed? Vil I have et dobbeltværelse?
8 Kamer met bad - met balkon - met douche Værelse med karbad - med balkon - med brusebad
9 Kamer met ontbijt Værelse med morgenmad
10 Wat is de prijs voor één nacht? Hvad er prisen for en overnatning ?
11 Ik zou graag eerst de kamer zien Jeg vil gerne se værelset først, tak
12 Ja, natuurlijk Ja selvfølgelig !
13 Dank u, de kamer is erg mooi Tak, værelset er meget fint
14 Okee, kan ik reserveren voor deze nacht? Kan jeg reservere til i aften ?
15 Het is wat te duur voor mij, bedankt Det er lidt for dyrt for mig
16 Kunt u voor mijn bagage zorgen, alstublieft? Kan du tage dig af min bagage, tak ?
17 Waar is mijn kamer, alstublieft? Hvor er mit værelse?
18 Het is op de eerste verdieping Det er på første sal
19 Is er een lift? Er der en elevator?
20 De lift is aan uw linkerkant Elevatoren er til venstre
21 De lift is aan uw rechterkant Elevatoren er til højre
22 Waar is de wasserij, alstublieft? Hvor er vaskeriet?
23 Het is op de gelijkvloerse verdieping Det er i stuen
24 De begane grond I stuen
25 Kamer Værelse
26 Droogkuis Renseri
27 Kapsalon Frisørsalon
28 Autoparking Parkering
29 We zien elkaar in de vergaderzaal? Mødes vi i mødelokalet?
30 De vergaderzaal Møde-lokale
31 Het zwembad is verwarmd Bassinet er opvarmet
32 Het zwembad Svømmehallen
33 Maak me wakker om 7 uur, alstublieft Kan du vække mig klokken syv ?
34 De sleutel, alstublieft Nøglen, tak
35 De pas, alstublieft Passet, tak
36 Zijn er berichten voor mij? Er der nogen beskeder til mig ?
37 Ja, alstublieft Ja, værsågod
38 Nee, we hebben niets voor u ontvangen Nej, der er ikke kommet nogen.
39 Waar kan ik wisselgeld krijgen? Hvor kan jeg veksle?
40 Kunt u mij wisselgeld geven? Kan du veksle til småpenge?
41 Dat kunnen wij. Hoeveel had u gewenst? Vi kan veksle for dig. Hvad skal du bruge?

15 - Een persoon zoeken

Nederlands Deens
1 Is Sarah hier, alstublieft? Er Sarah her?
2 Ja, ze is hier Ja, hun er her
3 Ze is weg Hun er taget i byen
4 U kunt haar bellen op haar mobiel Du kan ringe på hendes mobiltelefon
5 Weet u waar ik haar kan vinden? Ved du hvor jeg kan finde hende ?
6 Ze is op haar werk Hun er på sit arbejde
7 Ze is thuis Hun er hjemme
8 Is Julien hier, alstublieft? Er Julien her ?
9 Ja, hij is hier Ja, han er her
10 Hij is weg Han er taget i byen
11 Weet u waar ik hem kan vinden? Ved du hvor jeg kan finde ham ?
12 U kunt hem bellen op zijn mobiel Du kan ringe på hans mobil
13 Hij is op zijn werk Han er på sit arbejde
14 Hij is thuis Han er hjemme

16 - Strand

Nederlands Deens
1 Het strand Stranden
2 Weet u waar ik een bal kan kopen? Ved du hvor jeg kan købe en bold ?
3 Er is een winkel in die richting Der er en butik i den retning
4 Een bal En bold
5 Een verrekijker En kikkert
6 Een pet En kasket
7 Een handdoek Håndklæde
8 Sandalen Sandaler
9 Een emmer Spand
10 Zonnecrème Solcreme
11 Zwembroek Badebukser
12 Zonnebril Solbriller
13 Schaaldieren Krebs-dyr
14 Zonnebaden Solbade
15 Zonnig Solbeskinet
16 Zonsondergang Solnedgang
17 Parasol Parasol
18 Zon Sol
19 Schaduw Skygge
20 Zonneslag Solstik
21 Is het gevaarlijk om hier te zwemmen? Er det farligt at bade her?
22 Nee, het is niet gevaarlijk Nej, det er ikke farligt
23 Ja, het is verboden om hier te zwemmen Ja, det er forbudt at bade her
24 Zwemmen Svømme
25 Zwemmen Svømning
26 Golf Bølge
27 Zee Hav
28 Duin Klit
29 Zand Sand
30 Welk weer voorspellen ze voor morgen? Hvordan bliver vejret i morgen?
31 Het weer gaat veranderen Vejret slår om
32 Het gaat regenen Det bliver regn
33 Het wordt zonnig Det bliver solskin
34 Het wordt erg winderig Det kommer til at blæse meget
35 Zwempak Badedragt

17 - In geval van problemen

Nederlands Deens
1 Kunt u me helpen, alstublieft? Undskyld, kan du hjælpe mig?
2 Ik ben de weg kwijt Jeg er faret vild
3 Wat wenst u? Hvad vil du have ?
4 Wat is er gebeurd? Hvad sker der ?
5 Waar kan ik een tolk vinden? Hvor kan jeg finde en tolk ?
6 Waar is de dichtstbijzijnde apotheek? Hvor er det nærmeste apotek?
7 Kunt u een dokter bellen, alstublieft? Kan du ringe efter en læge ?
8 Welke behandeling krijgt u op dit moment? Hvilken behandling følger du?
9 Een ziekenhuis Et hospital
10 Een apotheek Et apotek
11 Een dokter En læge
12 Medische dienst Skadestuen
13 Ik ben mijn papieren kwijt Jeg har mistet mine papirer
14 Mijn papieren zijn gestolen Jeg har fået stjålet mine papirer
15 Bureau voor gevonden voorwerpen Hittegodskontoret
16 Hulppost Samarit
17 Nooduitgang Ñødudgang
18 De Politie Politiet
19 Identiteitsbewijs Noget id
20 Geld Penge
21 Paspoort Pas
22 Bagage Bagage
23 Nee dank u, ik heb geen interesse Nej tak, ellers tak
24 Laat me met rust! Lad mig være I fred
25 Ga weg! Forsvind!, vær venlig at gå