toto

Italiaans Woordenschat


Array

1 - Belangrijke uitdrukkingen

Nederlands Italiaans
1 Goedendag Buongiorno
2 Dag! / Hallo! Ciao!
3 Goedenavond Buonasera
4 Tot ziens Arrivederci
5 Tot straks A dopo
6 Ja
7 Nee No
8 Alstublieft Per favore!
9 Dank u Grazie
10 Dank u wel Grazie mille
11 Bedankt voor uw hulp Grazie per il suo aiuto
12 Graag gedaan Prego
13 Okee Va bene
14 Hoeveel kost dat? Quanto costa, per favore?
15 Pardon! Mi scusi !
16 Ik begrijp het niet Non ho capito
17 Ik heb het begrepen Ho capito
18 Ik weet het niet Non so
19 Verboden Vietato
20 Waar zijn de toiletten, alstublieft? Dov'è il bagno per favore ?
21 Gelukkig Nieuwjaar! Buon anno!
22 Gelukkige verjaardag! Buon compleanno!
23 Prettige feesten! Buone feste!
24 Gefeliciteerd! Congratulazioni!

2 - Gesprek

Nederlands Italiaans
1 Hallo. Hoe gaat het? Buongiorno. Come stai ?
2 Hallo. Het gaat goed, dank je Buongiorno. Bene, grazie
3 Spreek je Italiaans ? Parli italiano ?
4 Nee, ik spreek geen Italiaans No, non parlo italiano
5 Slechts een klein beetje Soltanto un po'
6 Waar kom je vandaan? Di dove sei ?
7 Wat is je nationaliteit? Di che nazionalità sei?
8 Ik ben Hollands Sono olandese
9 En jij, woon je hier? E tu, vivi qui?
10 Ja, ik woon hier Si, abito qui
11 Ik heet Sarah, en jij? Mi chiamo Sara, e tu ?
12 Julien Giuliano
13 Wat doe je hier? Che fai qui?
14 Ik ben op vakantie Sono in vacanza
15 Wij zijn op vakantie Siamo in vacanza
16 Ik ben op zakenreis Sono in viaggio d'affari
17 Ik werk hier Lavoro qui
18 Wij werken hier Lavoriamo qui
19 Wat zijn de goeie plekjes om te eten? Dove mi consigli di andare a mangiare?
20 Is er een museum in de buurt? C'è un museo qui vicino?
21 Waar kan ik internetverbinding maken? Dove posso collegarmi a internet?

3 - Leren

Nederlands Italiaans
1 Ik heb het begrepen Ho capito
2 Wil je enkele woorden leren? Vuoi imparare un po' di vocabolario ?
3 Okee! Con piacere!
4 Hoe heet dat? Come si chiama ?
5 Dat is een tafel È un tavolo
6 Een tafel, begrijp je? Un tavolo, hai capito ?
7 Kan je dat alsjeblieft herhalen? Puoi ripetere per favore ?
8 Kan je een beetje trager praten, alsjeblieft? Puoi parlare più lentamente?
9 Zou je dat kunnen opschrijven, alsjeblieft? Potresti scriverlo per favore?

4 - Kleuren

Nederlands Italiaans
1 Ik vind de kleur van deze tafel mooi Mi piace il colore di questo tavolo
2 Het is rood È rosso
3 Blauw Blu
4 Geel Giallo
5 Wit Bianco
6 Zwart Nero
7 Groen Verde
8 Oranje Arancione
9 Paars Viola
10 Grijs Grigio

5 - Getallen

Nederlands Italiaans
1 Nul Zero
2 Een Uno
3 Twee Due
4 Drie Tre
5 Vier Quattro
6 Vijf Cinque
7 Zes Sei
8 Zeven Sette
9 Acht Otto
10 Negen Nove
11 Tien Dieci
12 Elf Undici
13 Twaalf Dodici
14 Dertien Tredici
15 Veertien Quattordici
16 Vijftien Quindici
17 Zestien Sedici
18 Zeventien Diciassette
19 Achttien Diciotto
20 Negentien Diciannove
21 Twintig Venti
22 Eenentwintig Ventuno
23 Tweeëntwintig Ventidue
24 Drieëntwintig Ventitre
25 Vierentwintig Ventiquattro
26 Vijfentwintig Venticinque
27 Zesentwintig Ventisei
28 Zevenentwintig Ventisette
29 Achtentwintig Ventotto
30 Negenentwintig Ventinove
31 Dertig Trenta
32 Eenendertig Trentuno
33 Tweeëndertig Trentadue
34 Drieëndertig Trentatre
35 Vierendertig Trentaquattro
36 Vijfendertig Trentacinque
37 Zesendertig Trentasei
38 Veertig Quaranta
39 Vijftig Cinquanta
40 Zestig Sessanta
41 Zeventig Settanta
42 Tachtig Ottanta
43 Negentig Novanta
44 Honderd Cento
45 Honderd vijf Cento-cinque
46 Tweehonderd Duecento
47 Driehonderd Trecento
48 Vierhonderd Quattrocento
49 Duizend Mille
50 Vijftienhonderd Millecinquecento
51 Tweeduizend Duemila
52 Tienduizend Diecimila

6 - Tijdsaanduidingen

Nederlands Italiaans
1 Wanneer ben je aangekomen? Da quando sei qui?
2 Vandaag Da oggi
3 Gisteren Da ieri
4 Twee dagen geleden Da due giorni
5 Hoe lang blijf je? Quanto tempo resti ?
6 Ik vertrek morgen Riparto domani
7 Ik vertrek overmorgen Riparto dopodomani
8 Ik vertrek over drie dagen Riparto tra tre giorni
9 Maandag Lunedì
10 Dinsdag Martedì
11 Woensdag Mercoledì
12 Donderdag Giovedì
13 Vrijdag Venerdì
14 Zaterdag Sabato
15 Zondag Domenica
16 Januari Gennaio
17 Februari Febbraio
18 Maart Marzo
19 April Aprile
20 Mei Maggio
21 Juni Giugno
22 Juli Luglio
23 Augustus Agosto
24 September Settembre
25 Oktober Ottobre
26 November Novembre
27 December Dicembre
28 Hoe laat vertrek je? A che ora parti ?
29 Om acht uur 's ochtends La mattina, alle otto
30 Om kwart over acht 's ochtends La mattina, alle otto e un quarto
31 Om half negen 's ochtends La mattina, alle otto e trenta
32 Om kwart voor negen 's ochtends La mattina, alle otto e quarantacinque
33 Om zes uur 's avonds La sera, alle diciotto
34 Ik ben laat Sono in ritardo

7 - Taxi

Nederlands Italiaans
1 Taxi! Taxi!
2 Waar wilt u naartoe? Dove vuole andare?
3 Ik ga naar het station Vado alla stazione
4 Ik ga naar het hotel Dag en Nacht Vado all'hotel Giorno e Notte
5 Kunt u me naar de luchthaven brengen? Mi puo' portare all'aeroporto?
6 Kunt u mijn bagage nemen? Puo' prendere i miei bagagli?
7 Is het ver van hier? È lontano da qui ?
8 Nee, het is vlakbij No è vicino
9 Ja, het is iets verder weg Sì è un po' più lontano
10 Hoeveel zal het kosten? Quanto costa?
11 Breng me hiernaartoe, alstublieft Mi porti qui per favore
12 Het is rechts A destra
13 Het is links A sinistra
14 Het is rechtdoor Dritto
15 Het is hier È qui
16 Het is die kant uit È di là
17 Stop! Alt!
18 Neem uw tijd Faccia con comodo
19 Mag ik een ontvangstbewijs, alstublieft? Mi puo' fare una ricevuta per favore?

8 - Familie

Nederlands Italiaans
1 Heb je familie hier? Hai dei parenti qui?
2 Mijn vader Mio padre
3 Mijn moeder Mia madre
4 Mijn zoon Mio figlio
5 Mijn dochter Mia figlia
6 Een broer Un fratello
7 Een zus Una sorella
8 Een vriend Un amico
9 Een vriendin Un'amica
10 Mijn vriend Il mio ragazzo
11 Mijn vriendin La mia ragazza
12 Mijn man Mio marito
13 Mijn vrouw Mia moglie

9 - Gevoelens

Nederlands Italiaans
1 Ik hou erg van jouw land Il tuo paese mi piace molto
2 Ik hou van je Ti amo
3 Ik ben blij Sono felice
4 Ik ben verdrietig Sono triste
5 Ik voel me goed hier Sto bene qui
6 Ik heb het koud Sento freddo
7 Ik heb het warm Sento caldo
8 Het is te groot È' troppo grande
9 Het is te klein È troppo piccolo
10 Het is perfect È perfetto
11 Wil je vanavond uit? Vuoi uscire stasera?
12 Ik zou graag uitgaan vanavond Vorrei uscire stasera
13 Dat is een goed idee È una buon'idea
14 Ik wil me amuseren Ho voglia di divertirmi
15 Dat is geen goed idee Non è una buon'idea
16 Ik heb geen zin om uit te gaan vanavond Non ho voglia di uscire stasera
17 Ik wil rusten Ho voglia di riposarmi
18 Wil je sporten? Vuoi fare sport?
19 Ik heb ontspanning nodig Sì, ho bisogno di sfogarmi!
20 Ik speel tennis Io gioco a tennis
21 Nee bedankt, ik ben erg moe No grazie, sono abbastanza stanco

10 - Bar

Nederlands Italiaans
1 De bar Il bar
2 Wil je iets drinken? Vuoi bere qualcosa?
3 Drinken Bere
4 Glas Bicchiere
5 Ja, graag Con piacere
6 Wat wil je? Che cosa prendi?
7 Waar kan ik uit kiezen? Che cosa c'è da bere ?
8 Er is water of vruchtensap C'è dell' acqua o dei succhi di frutta
9 Water Acqua
10 Kunt u er ijsblokjes bij doen? Puo' aggiungere un po' di ghiaccio per favore?
11 Ijsblokjes Un po' di ghiaccio?
12 Chocolademelk Una cioccolata
13 Melk Del latte
14 Thee Del tè
15 Koffie Del caffè
16 Met suiker Con zucchero
17 Met melk Con panna
18 Wijn Del vino
19 Bier Una birra
20 Een thee, graag Un tè, per favore
21 Een biertje, graag Una birra per favore
22 Wat wilt u drinken? Cosa vuoi bere ?
23 Twee thee's, graag Due tè per favore
24 Twee biertjes, graag Due birre per favore
25 Niets, dank u Niente, grazie
26 Proost Alla tua
27 Santé! Salute
28 De rekening, alstublieft! Il conto per favore
29 Hoeveel kost dat ? Quanto Le devo, per favore ?
30 Twintig euro Venti Euro
31 Ik trakteer je È per me

11 - Restaurant

Nederlands Italiaans
1 Het restaurant Il ristorante
2 Wil je iets eten? Vuoi mangiare?
3 Ja, graag Sì, ne ho voglia
4 Eten Mangiare
5 Waar kunnen we eten? Dove possiamo mangiare?
6 Waar kunnen we lunchen? Dove possiamo pranzare?
7 Het avondmaal La cena
8 Het ontbijt La prima colazione
9 Excuseer! Per favore !
10 De menukaart, alstublieft! Il menu per favore!
11 Hier is de menukaart! Ecco il menu!
12 Eet je liever vlees of vis? Cosa preferisci? Carne o pesce?
13 Met rijst Con riso
14 Met pasta Con pasta
15 Aardappels Delle patate
16 Groenten Della verdura
17 Roerei - spiegelei - zachtgekookt eitje Delle uova strapazzate - al tegamino - o alla coque
18 Brood Del pane
19 Boter Del burro
20 Een salade Un'insalata
21 Een toetje Un dolce
22 Fruit Della frutta
23 Hebt u een mes, alstublieft? Ha un coltello per favore?
24 Ja, ik breng er u onmiddellijk een Sì, glielo porto subito
25 Een mes Un coltello
26 Een vork Una forchetta
27 Een lepel Un cucchiaio
28 Is dit een warme schotel? È un piatto caldo?
29 Ja, en erg pikant ook! Sì, ed anche molto speziato!
30 Warm Caldo
31 Koud Freddo
32 Pikant Speziato
33 Ik neem vis! Prenderò il pesce!
34 Ik ook Anch'io

12 - Afscheid nemen

Nederlands Italiaans
1 Het is laat! Ik moet nu weggaan! È tardi ! Devo andare!
2 Kunnen we elkaar weerzien? Ci rivedremo ?
3 Ja, leuk! Sì, certamente
4 Ik woon op dit adres Abito a quest'indirizzo
5 Heb je een telefoonnummer? Hai un numero di telefono?
6 Ja, dit is het Sì, eccolo
7 Ik vond het gezellig Ho trascorso un momento piacevole con te
8 Ik ook, ik vond het leuk om kennis met je te maken Anch'io, mi ha fatto piacere incontrarti
9 We zien elkaar snel weer Ci rivedremo presto
10 Ik hoop het ook Lo spero anch'io
11 Tot ziens! Arrivederci
12 Tot morgen A domani
13 Dag! Ciao

13 - Vervoer

Nederlands Italiaans
1 Dank u Grazie
2 Pardon, ik zoek de bushalte Per favore ! Cerco la fermata dell'autobus
3 Hoeveel kost een ticket naar Zonstad? Quanto costa il biglietto per La Città del Sole per favore?
4 Waar gaat deze trein naartoe, alstublieft? Dove va questo treno per favore?
5 Stopt deze trein in Zonstad? Questo treno si ferma alla Città del Sole?
6 Wanneer vertrekt de trein naar Zonstad? Quando parte il treno per la Città del Sole?
7 Wanneer komt de trein aan in Zonstad? Quando arriva il treno per la Città del Sole?
8 Een kaartje voor Zonstad, alstublieft Un biglietto per La Città del Sole per favore
9 Hebt u de dienstregeling van de trein? Conosce l'orario dei treni?
10 De dienstregeling van de bus L'orario degli autobus
11 Pardon, welke trein gaat naar Zonstad? Qual è il treno per La Città del Sole per favore?
12 Die trein È quello
13 Graag gedaan. Goede reis! Di niente. Buon Viaggio
14 De (repareer)garage Il meccanico
15 Het benzinestation La pompa di benzina
16 Voltanken, alstublieft Il pieno, per favore
17 Fiets Bici
18 Het stadscentrum Il centro città
19 De voorstad La periferia
20 Het is een stad È una grande città
21 Het is een dorp È un paese
22 Een berg Una montagna
23 Een meer Un lago
24 Het platteland La campagna

14 - Hotel

Nederlands Italiaans
1 Het hotel L'hotel
2 Appartement Appartamento
3 Welkom! Benvenuti!
4 Hebt u een kamer vrij? Ha una camera libera?
5 Is er een badkamer in de kamer? È una camera con bagno?
6 Verkiest u twee eenpersoonsbedden? Preferisce due letti separati?
7 Wenst u een kamer met een dubbel bed? Desidera una camera doppia?
8 Kamer met bad - met balkon - met douche Camera con vasca da bagno- con doccia- con balcone
9 Kamer met ontbijt Camera con la prima colazione
10 Wat is de prijs voor één nacht? Qual è il prezzo per una notte?
11 Ik zou graag eerst de kamer zien Prima vorrei vedere la camera, per favore!
12 Ja, natuurlijk Sì, certo!
13 Dank u, de kamer is erg mooi Grazie, la camera va benissimo.
14 Okee, kan ik reserveren voor deze nacht? Va bene, posso prenotare per questa sera?
15 Het is wat te duur voor mij, bedankt La ringrazio, ma è troppo cara per me
16 Kunt u voor mijn bagage zorgen, alstublieft? Puo' prendere i miei bagagli, per favore?
17 Waar is mijn kamer, alstublieft? Dove si trova la mia camera, per favore?
18 Het is op de eerste verdieping È al primo piano
19 Is er een lift? C'è un ascensore?
20 De lift is aan uw linkerkant L'ascensore è alla sua sinistra
21 De lift is aan uw rechterkant L'ascensore è alla sua destra
22 Waar is de wasserij, alstublieft? Dov'è la lavanderia?
23 Het is op de gelijkvloerse verdieping È al pianterreno.
24 De begane grond Pianterreno.
25 Kamer Camera
26 Droogkuis Lavanderia
27 Kapsalon Parrucchiere
28 Autoparking Parcheggio auto
29 We zien elkaar in de vergaderzaal? Vediamoci nella sala conferenze?
30 De vergaderzaal La sala di riunione
31 Het zwembad is verwarmd La piscina è riscaldata
32 Het zwembad La piscina
33 Maak me wakker om 7 uur, alstublieft Mi svegli alle sette per favore
34 De sleutel, alstublieft La chiave per favore
35 De pas, alstublieft Il pass per favore
36 Zijn er berichten voor mij? Ci sono messaggi per me?
37 Ja, alstublieft Sì, eccoli
38 Nee, we hebben niets voor u ontvangen No, non ha ricevuto nulla
39 Waar kan ik wisselgeld krijgen? Dove posso cambiare i soldi in spiccioli?
40 Kunt u mij wisselgeld geven? Mi puo' cambiare i soldi in spiccioli per favore?
41 Dat kunnen wij. Hoeveel had u gewenst? Possiamo cambiarle i soldi. Quanti ne vuole cambiare?

15 - Een persoon zoeken

Nederlands Italiaans
1 Is Sarah hier, alstublieft? C'è Sara per favore ?
2 Ja, ze is hier Sì, è qui
3 Ze is weg È uscita
4 U kunt haar bellen op haar mobiel Puo' chiamarla al cellulare
5 Weet u waar ik haar kan vinden? Sa dove posso trovarla?
6 Ze is op haar werk È andata al lavoro
7 Ze is thuis È a casa sua
8 Is Julien hier, alstublieft? C'è Giuliano per favore ?
9 Ja, hij is hier Sì, è qui
10 Hij is weg È uscito
11 Weet u waar ik hem kan vinden? Sa dove posso trovarlo?
12 U kunt hem bellen op zijn mobiel Puo' chiamarlo al cellulare
13 Hij is op zijn werk È andato al lavoro
14 Hij is thuis È a casa sua

16 - Strand

Nederlands Italiaans
1 Het strand La spiaggia
2 Weet u waar ik een bal kan kopen? Sa dove posso comprare un palloncino?
3 Er is een winkel in die richting C'è un negozio da questa parte
4 Een bal Un palloncino
5 Een verrekijker Un binocolo
6 Een pet Un berretto
7 Een handdoek Asciugamano
8 Sandalen Sandali
9 Een emmer Secchiello
10 Zonnecrème Crema solare
11 Zwembroek Costume da bagno maschile
12 Zonnebril Occhiali da sole
13 Schaaldieren Crostaceo
14 Zonnebaden Fare un bagno di sole
15 Zonnig Assolato
16 Zonsondergang Tramonto
17 Parasol Ombrellone
18 Zon Sole
19 Schaduw Ombra
20 Zonneslag Insolazione
21 Is het gevaarlijk om hier te zwemmen? È pericoloso nuotare qui?
22 Nee, het is niet gevaarlijk No, non è pericoloso
23 Ja, het is verboden om hier te zwemmen Sì, è vietato farsi il bagno qui
24 Zwemmen Nuotare
25 Zwemmen Nuoto
26 Golf Onda
27 Zee Mare
28 Duin Duna
29 Zand Sabbia
30 Welk weer voorspellen ze voor morgen? Quali sono le previsioni metereologiche per domani?
31 Het weer gaat veranderen Il tempo sta cambiando
32 Het gaat regenen Pioverà
33 Het wordt zonnig Ci sarà il sole
34 Het wordt erg winderig Ci sarà molto vento
35 Zwempak Costume da bagno

17 - In geval van problemen

Nederlands Italiaans
1 Kunt u me helpen, alstublieft? Mi può aiutare per favore ?
2 Ik ben de weg kwijt Mi sono perso
3 Wat wenst u? Cosa desidera?
4 Wat is er gebeurd? Che è successo?
5 Waar kan ik een tolk vinden? Dove posso trovare un interprete?
6 Waar is de dichtstbijzijnde apotheek? Dov'è la farmacia più vicina?
7 Kunt u een dokter bellen, alstublieft? Puo' chiamare un medico per favore?
8 Welke behandeling krijgt u op dit moment? Che cura segue al momento?
9 Een ziekenhuis Un ospedale
10 Een apotheek Una farmacia
11 Een dokter Un medico
12 Medische dienst Servizio medico
13 Ik ben mijn papieren kwijt Ho perso i documenti
14 Mijn papieren zijn gestolen Mi hanno rubato i documenti
15 Bureau voor gevonden voorwerpen Ufficio degli oggetti smarriti
16 Hulppost Posto di soccorso
17 Nooduitgang Uscita di sicurezza
18 De Politie La polizia
19 Identiteitsbewijs Documenti
20 Geld Soldi
21 Paspoort Passaporto
22 Bagage Bagagli
23 Nee dank u, ik heb geen interesse No, grazie
24 Laat me met rust! Lasciami in pace !
25 Ga weg! Vattene !