toto

Nederlands Woordenschat


Array

1 - Belangrijke uitdrukkingen

Nederlands Nederlands
1 Goedendag Goedendag
2 Dag! / Hallo! Dag! / Hallo!
3 Goedenavond Goedenavond
4 Tot ziens Tot ziens
5 Tot straks Tot straks
6 Ja Ja
7 Nee Nee
8 Alstublieft Alstublieft
9 Dank u Dank u
10 Dank u wel Dank u wel
11 Dank je wel Dank je wel
12 Bedankt voor uw hulp Bedankt voor uw hulp
13 Graag gedaan Graag gedaan
14 Okee Okee
15 Hoeveel kost dat? Hoeveel kost dat?
16 Pardon! Pardon!
17 Excuseer! Excuseer!
18 Ik begrijp het niet Ik begrijp het niet
19 Ik heb het begrepen Ik heb het begrepen
20 Ik weet het niet Ik weet het niet
21 Verboden Verboden
22 Waar zijn de toiletten, alstublieft? Waar zijn de toiletten, alstublieft?
23 Gelukkig Nieuwjaar! Gelukkig Nieuwjaar!
24 Gelukkige verjaardag! Gelukkige verjaardag!
25 Prettige feesten! Prettige feesten!
26 Gefeliciteerd! Gefeliciteerd!
27 Proficiat! Proficiat!

2 - Gesprek

Nederlands Nederlands
1 Hallo. Hoe gaat het? Hallo. Hoe gaat het?
2 Hallo. Het gaat goed, dank je Hallo. Het gaat goed, dank je
3 Spreek je Nederlands ? Spreek je Nederlands ?
4 Nee, ik spreek geen Nederlands Nee, ik spreek geen Nederlands
5 Slechts een klein beetje Slechts een klein beetje
6 Waar kom je vandaan? Waar kom je vandaan?
7 Wat is je nationaliteit? Wat is je nationaliteit?
8 Ik ben Hollands Ik ben Hollands
9 En jij, woon je hier? En jij, woon je hier?
10 Ja, ik woon hier Ja, ik woon hier
11 Ik heet Sarah, en jij? Ik heet Sarah, en jij?
12 Julien Julien
13 Wat doe je hier? Wat doe je hier?
14 Ik ben op vakantie Ik ben op vakantie
15 Ik ben met vakantie Ik ben met vakantie
16 Wij zijn op vakantie Wij zijn op vakantie
17 Wij zijn met vakantie Wij zijn met vakantie
18 Ik ben op zakenreis Ik ben op zakenreis
19 Ik werk hier Ik werk hier
20 Wij werken hier Wij werken hier
21 Wat zijn de goeie plekjes om te eten? Wat zijn de goeie plekjes om te eten?
22 Is er een museum in de buurt? Is er een museum in de buurt?
23 Waar kan ik internetverbinding maken? Waar kan ik internetverbinding maken?

3 - Leren

Nederlands Nederlands
1 Ik heb het begrepen Ik heb het begrepen
2 Wil je enkele woorden leren? Wil je enkele woorden leren?
3 Okee! Okee!
4 Hoe heet dat? Hoe heet dat?
5 Dat is een tafel Dat is een tafel
6 Een tafel, begrijp je? Een tafel, begrijp je?
7 Kan je dat alsjeblieft herhalen? Kan je dat alsjeblieft herhalen?
8 Kan je een beetje trager praten, alsjeblieft? Kan je een beetje trager praten, alsjeblieft?
9 Zou je dat kunnen opschrijven, alsjeblieft? Zou je dat kunnen opschrijven, alsjeblieft?

4 - Kleuren

Nederlands Nederlands
1 Ik vind de kleur van deze tafel mooi Ik vind de kleur van deze tafel mooi
2 Het is rood Het is rood
3 Blauw Blauw
4 Geel Geel
5 Wit Wit
6 Zwart Zwart
7 Groen Groen
8 Oranje Oranje
9 Paars Paars
10 Grijs Grijs

5 - Getallen

Nederlands Nederlands
1 Nul Nul
2 Een Een
3 Twee Twee
4 Drie Drie
5 Vier Vier
6 Vijf Vijf
7 Zes Zes
8 Zeven Zeven
9 Acht Acht
10 Negen Negen
11 Tien Tien
12 Elf Elf
13 Twaalf Twaalf
14 Dertien Dertien
15 Veertien Veertien
16 Vijftien Vijftien
17 Zestien Zestien
18 Zeventien Zeventien
19 Achttien Achttien
20 Negentien Negentien
21 Twintig Twintig
22 Eenentwintig Eenentwintig
23 Tweeëntwintig Tweeëntwintig
24 Drieëntwintig Drieëntwintig
25 Vierentwintig Vierentwintig
26 Vijfentwintig Vijfentwintig
27 Zesentwintig Zesentwintig
28 Zevenentwintig Zevenentwintig
29 Achtentwintig Achtentwintig
30 Negenentwintig Negenentwintig
31 Dertig Dertig
32 Eenendertig Eenendertig
33 Tweeëndertig Tweeëndertig
34 Drieëndertig Drieëndertig
35 Vierendertig Vierendertig
36 Vijfendertig Vijfendertig
37 Zesendertig Zesendertig
38 Veertig Veertig
39 Vijftig Vijftig
40 Zestig Zestig
41 Zeventig Zeventig
42 Tachtig Tachtig
43 Negentig Negentig
44 Honderd Honderd
45 Honderd vijf Honderd vijf
46 Honderd en vijf Honderd en vijf
47 Tweehonderd Tweehonderd
48 Driehonderd Driehonderd
49 Vierhonderd Vierhonderd
50 Duizend Duizend
51 Vijftienhonderd Vijftienhonderd
52 Tweeduizend Tweeduizend
53 Tienduizend Tienduizend

6 - Tijdsaanduidingen

Nederlands Nederlands
1 Wanneer ben je aangekomen? Wanneer ben je aangekomen?
2 Vandaag Vandaag
3 Gisteren Gisteren
4 Twee dagen geleden Twee dagen geleden
5 Hoe lang blijf je? Hoe lang blijf je?
6 Ik vertrek morgen Ik vertrek morgen
7 Ik vertrek overmorgen Ik vertrek overmorgen
8 Ik vertrek over drie dagen Ik vertrek over drie dagen
9 Maandag Maandag
10 Dinsdag Dinsdag
11 Woensdag Woensdag
12 Donderdag Donderdag
13 Vrijdag Vrijdag
14 Zaterdag Zaterdag
15 Zondag Zondag
16 Januari Januari
17 Februari Februari
18 Maart Maart
19 April April
20 Mei Mei
21 Juni Juni
22 Juli Juli
23 Augustus Augustus
24 September September
25 Oktober Oktober
26 November November
27 December December
28 Hoe laat vertrek je? Hoe laat vertrek je?
29 Om acht uur 's ochtends Om acht uur 's ochtends
30 Om kwart over acht 's ochtends Om kwart over acht 's ochtends
31 Om half negen 's ochtends Om half negen 's ochtends
32 Om kwart voor negen 's ochtends Om kwart voor negen 's ochtends
33 Om zes uur 's avonds Om zes uur 's avonds
34 Ik ben laat Ik ben laat
35 Ik heb vertraging Ik heb vertraging

7 - Taxi

Nederlands Nederlands
1 Taxi! Taxi!
2 Waar wilt u naartoe? Waar wilt u naartoe?
3 Ik ga naar het station Ik ga naar het station
4 Ik ga naar het hotel Dag en Nacht Ik ga naar het hotel Dag en Nacht
5 Kunt u me naar de luchthaven brengen? Kunt u me naar de luchthaven brengen?
6 Kunt u mijn bagage nemen? Kunt u mijn bagage nemen?
7 Is het ver van hier? Is het ver van hier?
8 Nee, het is vlakbij Nee, het is vlakbij
9 Ja, het is iets verder weg Ja, het is iets verder weg
10 Hoeveel zal het kosten? Hoeveel zal het kosten?
11 Breng me hiernaartoe, alstublieft Breng me hiernaartoe, alstublieft
12 Het is rechts Het is rechts
13 Het is links Het is links
14 Het is rechtdoor Het is rechtdoor
15 Het is hier Het is hier
16 Het is die kant uit Het is die kant uit
17 Het is langs daar Het is langs daar
18 Stop! Stop!
19 Neem uw tijd Neem uw tijd
20 Mag ik een ontvangstbewijs, alstublieft? Mag ik een ontvangstbewijs, alstublieft?

8 - Familie

Nederlands Nederlands
1 Heb je familie hier? Heb je familie hier?
2 Mijn vader Mijn vader
3 Mijn moeder Mijn moeder
4 Mijn zoon Mijn zoon
5 Mijn dochter Mijn dochter
6 Een broer Een broer
7 Een zus Een zus
8 Een vriend Een vriend
9 Een vriendin Een vriendin
10 Mijn vriend Mijn vriend
11 Mijn vriendin Mijn vriendin
12 Mijn man Mijn man
13 Mijn vrouw Mijn vrouw

9 - Gevoelens

Nederlands Nederlands
1 Ik hou erg van jouw land Ik hou erg van jouw land
2 Ik hou van je Ik hou van je
3 Ik ben blij Ik ben blij
4 Ik ben verdrietig Ik ben verdrietig
5 Ik voel me goed hier Ik voel me goed hier
6 Ik heb het koud Ik heb het koud
7 Ik heb het warm Ik heb het warm
8 Het is te groot Het is te groot
9 Het is te klein Het is te klein
10 Het is perfect Het is perfect
11 Wil je vanavond uit? Wil je vanavond uit?
12 Ik zou graag uitgaan vanavond Ik zou graag uitgaan vanavond
13 Dat is een goed idee Dat is een goed idee
14 Ik wil me amuseren Ik wil me amuseren
15 Dat is geen goed idee Dat is geen goed idee
16 Ik heb geen zin om uit te gaan vanavond Ik heb geen zin om uit te gaan vanavond
17 Ik wil rusten Ik wil rusten
18 Wil je sporten? Wil je sporten?
19 Ik heb ontspanning nodig Ik heb ontspanning nodig
20 Ik speel tennis Ik speel tennis
21 Ja, ik heb nood aan ontspanning Ja, ik heb nood aan ontspanning
22 Nee bedankt, ik ben erg moe Nee bedankt, ik ben erg moe

10 - Bar

Nederlands Nederlands
1 De bar De bar
2 Wil je iets drinken? Wil je iets drinken?
3 Drinken Drinken
4 Glas Glas
5 Ja, graag Ja, graag
6 Wat wil je? Wat wil je?
7 Waar kan ik uit kiezen? Waar kan ik uit kiezen?
8 Er is water of vruchtensap Er is water of vruchtensap
9 Er is water of fruitsap Er is water of fruitsap
10 Water Water
11 Kunt u er ijsblokjes bij doen? Kunt u er ijsblokjes bij doen?
12 Kan je er ijsblokjes bij doen? Kan je er ijsblokjes bij doen?
13 Ijsblokjes Ijsblokjes
14 Chocolademelk Chocolademelk
15 Melk Melk
16 Thee Thee
17 Koffie Koffie
18 Met suiker Met suiker
19 Met melk Met melk
20 Wijn Wijn
21 Bier Bier
22 Een thee, graag Een thee, graag
23 Een biertje, graag Een biertje, graag
24 Wat wilt u drinken? Wat wilt u drinken?
25 Een pint(je) graag Een pint(je) graag
26 Twee thee's, graag Twee thee's, graag
27 Twee biertjes, graag Twee biertjes, graag
28 Twee pinten graag Twee pinten graag
29 Niets, dank u Niets, dank u
30 Proost Proost
31 Santé! Santé!
32 Gezondheid! Gezondheid!
33 De rekening, alstublieft! De rekening, alstublieft!
34 Hoeveel kost dat ? Hoeveel kost dat ?
35 Hoeveel moet ik u? Hoeveel moet ik u?
36 Twintig euro Twintig euro
37 Ik trakteer je Ik trakteer je

11 - Restaurant

Nederlands Nederlands
1 Het restaurant Het restaurant
2 Wil je iets eten? Wil je iets eten?
3 Ja, graag Ja, graag
4 Eten Eten
5 Waar kunnen we eten? Waar kunnen we eten?
6 Waar kunnen we lunchen? Waar kunnen we lunchen?
7 Het avondmaal Het avondmaal
8 Het ontbijt Het ontbijt
9 Excuseer! Excuseer!
10 De menukaart, alstublieft! De menukaart, alstublieft!
11 Hier is de menukaart! Hier is de menukaart!
12 Eet je liever vlees of vis? Eet je liever vlees of vis?
13 Met rijst Met rijst
14 Met pasta Met pasta
15 Aardappels Aardappels
16 Aardappelen Aardappelen
17 Groenten Groenten
18 Roerei - spiegelei - zachtgekookt eitje Roerei - spiegelei - zachtgekookt eitje
19 Brood Brood
20 Boter Boter
21 Een salade Een salade
22 Een toetje Een toetje
23 Een nagerecht Een nagerecht
24 Fruit Fruit
25 Hebt u een mes, alstublieft? Hebt u een mes, alstublieft?
26 Ja, ik breng er u onmiddellijk een Ja, ik breng er u onmiddellijk een
27 Een mes Een mes
28 Een vork Een vork
29 Een lepel Een lepel
30 Is dit een warme schotel? Is dit een warme schotel?
31 Ja, en erg pikant ook! Ja, en erg pikant ook!
32 Warm Warm
33 Koud Koud
34 Pikant Pikant
35 Ik neem vis! Ik neem vis!
36 Ik ook Ik ook

12 - Afscheid nemen

Nederlands Nederlands
1 Het is laat! Ik moet nu weggaan! Het is laat! Ik moet nu weggaan!
2 Kunnen we elkaar weerzien? Kunnen we elkaar weerzien?
3 Ja, leuk! Ja, leuk!
4 Ik woon op dit adres Ik woon op dit adres
5 Heb je een telefoonnummer? Heb je een telefoonnummer?
6 Ja, dit is het Ja, dit is het
7 Ik vond het gezellig Ik vond het gezellig
8 Ik ook, ik vond het leuk om kennis met je te maken Ik ook, ik vond het leuk om kennis met je te maken
9 We zien elkaar snel weer We zien elkaar snel weer
10 Ik hoop het ook Ik hoop het ook
11 Tot ziens! Tot ziens!
12 Tot morgen Tot morgen
13 Dag! Dag!

13 - Vervoer

Nederlands Nederlands
1 Dank u Dank u
2 Pardon, ik zoek de bushalte Pardon, ik zoek de bushalte
3 Hoeveel kost een ticket naar Zonstad? Hoeveel kost een ticket naar Zonstad?
4 Waar gaat deze trein naartoe, alstublieft? Waar gaat deze trein naartoe, alstublieft?
5 Stopt deze trein in Zonstad? Stopt deze trein in Zonstad?
6 Wanneer vertrekt de trein naar Zonstad? Wanneer vertrekt de trein naar Zonstad?
7 Wanneer komt de trein aan in Zonstad? Wanneer komt de trein aan in Zonstad?
8 Een kaartje voor Zonstad, alstublieft Een kaartje voor Zonstad, alstublieft
9 Hebt u de dienstregeling van de trein? Hebt u de dienstregeling van de trein?
10 De dienstregeling van de bus De dienstregeling van de bus
11 Pardon, welke trein gaat naar Zonstad? Pardon, welke trein gaat naar Zonstad?
12 Die trein Die trein
13 Graag gedaan. Goede reis! Graag gedaan. Goede reis!
14 De (repareer)garage De (repareer)garage
15 Het benzinestation Het benzinestation
16 Voltanken, alstublieft Voltanken, alstublieft
17 Fiets Fiets
18 Het stadscentrum Het stadscentrum
19 De voorstad De voorstad
20 Het is een stad Het is een stad
21 Het is een dorp Het is een dorp
22 Een berg Een berg
23 Een meer Een meer
24 Het platteland Het platteland

14 - Hotel

Nederlands Nederlands
1 Het hotel Het hotel
2 Appartement Appartement
3 Welkom! Welkom!
4 Hebt u een kamer vrij? Hebt u een kamer vrij?
5 Is er een badkamer in de kamer? Is er een badkamer in de kamer?
6 Verkiest u twee eenpersoonsbedden? Verkiest u twee eenpersoonsbedden?
7 Wenst u een kamer met een dubbel bed? Wenst u een kamer met een dubbel bed?
8 Kamer met bad - met balkon - met douche Kamer met bad - met balkon - met douche
9 Kamer met ontbijt Kamer met ontbijt
10 Wat is de prijs voor één nacht? Wat is de prijs voor één nacht?
11 Ik zou graag eerst de kamer zien Ik zou graag eerst de kamer zien
12 Ja, natuurlijk Ja, natuurlijk
13 Dank u, de kamer is erg mooi Dank u, de kamer is erg mooi
14 Okee, kan ik reserveren voor deze nacht? Okee, kan ik reserveren voor deze nacht?
15 Het is wat te duur voor mij, bedankt Het is wat te duur voor mij, bedankt
16 Kunt u voor mijn bagage zorgen, alstublieft? Kunt u voor mijn bagage zorgen, alstublieft?
17 Waar is mijn kamer, alstublieft? Waar is mijn kamer, alstublieft?
18 Het is op de eerste verdieping Het is op de eerste verdieping
19 Is er een lift? Is er een lift?
20 De lift is aan uw linkerkant De lift is aan uw linkerkant
21 De lift is aan uw rechterkant De lift is aan uw rechterkant
22 Waar is de wasserij, alstublieft? Waar is de wasserij, alstublieft?
23 Het is op de gelijkvloerse verdieping Het is op de gelijkvloerse verdieping
24 De gelijkvloerse verdieping De gelijkvloerse verdieping
25 Het is op de benedenverdieping Het is op de benedenverdieping
26 De begane grond De begane grond
27 Kamer Kamer
28 Droogkuis Droogkuis
29 Stomerij Stomerij
30 Kapsalon Kapsalon
31 Autoparking Autoparking
32 We zien elkaar in de vergaderzaal? We zien elkaar in de vergaderzaal?
33 De vergaderzaal De vergaderzaal
34 Het zwembad is verwarmd Het zwembad is verwarmd
35 Het zwembad Het zwembad
36 Maak me wakker om 7 uur, alstublieft Maak me wakker om 7 uur, alstublieft
37 De sleutel, alstublieft De sleutel, alstublieft
38 De pas, alstublieft De pas, alstublieft
39 Zijn er berichten voor mij? Zijn er berichten voor mij?
40 Ja, alstublieft Ja, alstublieft
41 Nee, we hebben niets voor u ontvangen Nee, we hebben niets voor u ontvangen
42 Waar kan ik wisselgeld krijgen? Waar kan ik wisselgeld krijgen?
43 Kunt u mij wisselgeld geven? Kunt u mij wisselgeld geven?
44 Dat kunnen wij. Hoeveel had u gewenst? Dat kunnen wij. Hoeveel had u gewenst?

15 - Een persoon zoeken

Nederlands Nederlands
1 Is Sarah hier, alstublieft? Is Sarah hier, alstublieft?
2 Ja, ze is hier Ja, ze is hier
3 Ze is weg Ze is weg
4 U kunt haar bellen op haar mobiel U kunt haar bellen op haar mobiel
5 U kunt haar bellen op haar GSM U kunt haar bellen op haar GSM
6 Weet u waar ik haar kan vinden? Weet u waar ik haar kan vinden?
7 Ze is op haar werk Ze is op haar werk
8 Ze is thuis Ze is thuis
9 Is Julien hier, alstublieft? Is Julien hier, alstublieft?
10 Ja, hij is hier Ja, hij is hier
11 Hij is weg Hij is weg
12 Weet u waar ik hem kan vinden? Weet u waar ik hem kan vinden?
13 U kunt hem bellen op zijn mobiel U kunt hem bellen op zijn mobiel
14 U kunt hem bellen op zijn GSM U kunt hem bellen op zijn GSM
15 Hij is op zijn werk Hij is op zijn werk
16 Hij is thuis Hij is thuis

16 - Strand

Nederlands Nederlands
1 Het strand Het strand
2 Weet u waar ik een bal kan kopen? Weet u waar ik een bal kan kopen?
3 Er is een winkel in die richting Er is een winkel in die richting
4 Een bal Een bal
5 Een verrekijker Een verrekijker
6 Een pet Een pet
7 Een handdoek Een handdoek
8 Sandalen Sandalen
9 Een emmer Een emmer
10 Zonnecrème Zonnecrème
11 Zwembroek Zwembroek
12 Zonnebril Zonnebril
13 Schaaldieren Schaaldieren
14 Zonnebaden Zonnebaden
15 Zonnig Zonnig
16 Zonsondergang Zonsondergang
17 Parasol Parasol
18 Zon Zon
19 Schaduw Schaduw
20 Zonnesteek Zonnesteek
21 Zonneslag Zonneslag
22 Is het gevaarlijk om hier te zwemmen? Is het gevaarlijk om hier te zwemmen?
23 Nee, het is niet gevaarlijk Nee, het is niet gevaarlijk
24 Ja, het is verboden om hier te zwemmen Ja, het is verboden om hier te zwemmen
25 Zwemmen Zwemmen
26 Zwemmen Zwemmen
27 Golf Golf
28 Zee Zee
29 Duin Duin
30 Zand Zand
31 Welk weer voorspellen ze voor morgen? Welk weer voorspellen ze voor morgen?
32 Het weer gaat veranderen Het weer gaat veranderen
33 Het gaat regenen Het gaat regenen
34 Het wordt zonnig Het wordt zonnig
35 Het wordt erg winderig Het wordt erg winderig
36 Zwempak Zwempak

17 - In geval van problemen

Nederlands Nederlands
1 Kunt u me helpen, alstublieft? Kunt u me helpen, alstublieft?
2 Ik ben de weg kwijt Ik ben de weg kwijt
3 Wat wenst u? Wat wenst u?
4 Wat is er gebeurd? Wat is er gebeurd?
5 Waar kan ik een tolk vinden? Waar kan ik een tolk vinden?
6 Waar is de dichtstbijzijnde apotheek? Waar is de dichtstbijzijnde apotheek?
7 Kunt u een dokter bellen, alstublieft? Kunt u een dokter bellen, alstublieft?
8 Welke behandeling krijgt u op dit moment? Welke behandeling krijgt u op dit moment?
9 Een ziekenhuis Een ziekenhuis
10 Een apotheek Een apotheek
11 Een dokter Een dokter
12 Medische dienst Medische dienst
13 Ik ben mijn papieren kwijt Ik ben mijn papieren kwijt
14 Mijn papieren zijn gestolen Mijn papieren zijn gestolen
15 Bureau voor gevonden voorwerpen Bureau voor gevonden voorwerpen
16 Hulppost Hulppost
17 Nooduitgang Nooduitgang
18 De Politie De Politie
19 Identiteitsbewijs Identiteitsbewijs
20 Geld Geld
21 Paspoort Paspoort
22 Bagage Bagage
23 Nee dank u, ik heb geen interesse Nee dank u, ik heb geen interesse
24 Laat me met rust! Laat me met rust!
25 Ga weg! Ga weg!