toto

Noors Woordenschat


Array

1 - Belangrijke uitdrukkingen

Nederlands Noors
1 Goedendag Hei!
2 Goedenavond God kveld
3 Tot ziens Ha det
4 Tot straks Vi ses senere
5 Ja Ja
6 Nee Nei
7 Alstublieft Unnskyld meg!
8 Dank u Takk!
9 Dank u wel Tusen takk!
10 Bedankt voor uw hulp Takk for hjelpen
11 Graag gedaan Vær så god
12 Okee OK
13 Hoeveel kost dat? Hva koster det?
14 Pardon! Unnskyld!
15 Ik begrijp het niet Jeg forstår ikke
16 Ik heb het begrepen Jeg har forstått
17 Ik weet het niet Jeg vet ikke
18 Verboden Forbudt
19 Waar zijn de toiletten, alstublieft? Unnskyld, hvor er toalettet?
20 Gelukkig Nieuwjaar! Godt nyttår!
21 Gelukkige verjaardag! Gratulerer med dagen!
22 Prettige feesten! God Jul - God påske
23 Gefeliciteerd! Gratulerer!

2 - Gesprek

Nederlands Noors
1 Hallo. Hoe gaat het? Hei ! Hvordan går det med deg?
2 Hallo. Het gaat goed, dank je Hei! Det går bra, takk
3 Spreek je Noors ? Snakker du norsk ?
4 Nee, ik spreek geen Noors Nei, jeg snakker ikke norsk
5 Slechts een klein beetje Bare litt
6 Waar kom je vandaan? Hvor kommer du fra?
7 Wat is je nationaliteit? Hvilken nasjonalitet har du?
8 Ik ben Hollands Jeg er nederlandsk
9 En jij, woon je hier? Og du, bor du her ?
10 Ja, ik woon hier Ja, jeg bor her
11 Ik heet Sarah, en jij? Jeg heter Sarah, og du ?
12 Julien Julien
13 Wat doe je hier? Hva gjør du her?
14 Ik ben op vakantie Jeg er på ferie
15 Wij zijn op vakantie Vi er på ferie
16 Ik ben op zakenreis Jeg er på forretningsreise
17 Ik werk hier Jeg jobber her
18 Wij werken hier Vi jobber her
19 Wat zijn de goeie plekjes om te eten? Vet du om noen bra restauranter?
20 Is er een museum in de buurt? Finnes det et museum i nærheten?
21 Waar kan ik internetverbinding maken? Hvor kan jeg få internettilgang?

3 - Leren

Nederlands Noors
1 Ik heb het begrepen Jeg har forstått
2 Wil je enkele woorden leren? Vil du lære litt norsk?
3 Okee! Ja, gjerne!
4 Hoe heet dat? Hva heter det?
5 Dat is een tafel Det er et bord
6 Een tafel, begrijp je? Et bord, forstår du?
7 Kan je dat alsjeblieft herhalen? Kan du gjenta, vær så snill?
8 Kan je een beetje trager praten, alsjeblieft? Kan du snakke litt saktere?
9 Zou je dat kunnen opschrijven, alsjeblieft? Kan du skrive det, vær så snill?

4 - Kleuren

Nederlands Noors
1 Ik vind de kleur van deze tafel mooi Jeg liker fargen på dette bordet
2 Het is rood Det er rødt
3 Blauw Blå
4 Geel Gul
5 Wit Hvit
6 Zwart Svart
7 Groen Grønn
8 Oranje Oransje
9 Paars Lilla
10 Grijs Grå

5 - Getallen

Nederlands Noors
1 Nul Null
2 Een En
3 Twee To
4 Drie Tre
5 Vier Fire
6 Vijf Fem
7 Zes Seks
8 Zeven Sju
9 Acht Ǻtte
10 Negen Ni
11 Tien Ti
12 Elf Elleve
13 Twaalf Tolv
14 Dertien Tretten
15 Veertien Fjorten
16 Vijftien Femten
17 Zestien Seksten
18 Zeventien Sytten
19 Achttien Atten
20 Negentien Nitten
21 Twintig Tjue
22 Eenentwintig Tjueen
23 Tweeëntwintig Tjueto
24 Drieëntwintig Tjuetre
25 Vierentwintig Tjuefire
26 Vijfentwintig Tjuefem
27 Zesentwintig Tjueseks
28 Zevenentwintig Tjuesju
29 Achtentwintig Tjueåtte
30 Negenentwintig Tjueni
31 Dertig Tretti
32 Eenendertig Trettien
33 Tweeëndertig Trettito
34 Drieëndertig Trettitre
35 Vierendertig Trettifire
36 Vijfendertig Trettifem
37 Zesendertig Trettiseks
38 Veertig Førti
39 Vijftig Femti
40 Zestig Seksti
41 Zeventig Sytti
42 Tachtig Ǻtti
43 Negentig Nitti
44 Honderd Hundre
45 Honderd vijf Hundreogfem
46 Tweehonderd To hundre
47 Driehonderd Tre hundre
48 Vierhonderd Firehundre
49 Duizend Tusen
50 Vijftienhonderd Ett tusen fem hundre
51 Tweeduizend To tusen
52 Tienduizend Ti tusen

6 - Tijdsaanduidingen

Nederlands Noors
1 Wanneer ben je aangekomen? Når kom du hit?
2 Vandaag I dag
3 Gisteren I går
4 Twee dagen geleden For to dager siden
5 Hoe lang blijf je? Hvor lenge skal du bli her?
6 Ik vertrek morgen Jeg drar i morgen
7 Ik vertrek overmorgen Jeg drar i over i morgen
8 Ik vertrek over drie dagen Jeg drar om tre dager
9 Maandag Mandag
10 Dinsdag Tirsdag
11 Woensdag Onsdag
12 Donderdag Torsdag
13 Vrijdag Fredag
14 Zaterdag Lørdag
15 Zondag Søndag
16 Januari Januar
17 Februari Februar
18 Maart Mars
19 April April
20 Mei Mai
21 Juni Juni
22 Juli Juli
23 Augustus August
24 September September
25 Oktober Oktober
26 November November
27 December Desember
28 Hoe laat vertrek je? Når drar du?
29 Om acht uur 's ochtends Klokka åtte om morgenen
30 Om kwart over acht 's ochtends Kvart over åtte om morgenen
31 Om half negen 's ochtends Halv ni om morgenen
32 Om kwart voor negen 's ochtends Kvart på ni om morgenen
33 Om zes uur 's avonds Klokka seks om kvelden
34 Ik ben laat Jeg er sent ute

7 - Taxi

Nederlands Noors
1 Taxi! Taxi!
2 Waar wilt u naartoe? Hvor skal du?
3 Ik ga naar het station Jeg skal til stasjonen
4 Ik ga naar het hotel Dag en Nacht Jeg skal til « Dag & Natt »-hotellet
5 Kunt u me naar de luchthaven brengen? Kan du kjøre meg til flyplassen?
6 Kunt u mijn bagage nemen? Kan du ta bagasjen min?
7 Is het ver van hier? Er det langt herfra?
8 Nee, het is vlakbij Nei, det er like ved
9 Ja, het is iets verder weg Ja, det er litt lengre borte
10 Hoeveel zal het kosten? Hvor mye koster det?
11 Breng me hiernaartoe, alstublieft Kjør meg dit, vær så snill
12 Het is rechts Det er til høyre
13 Het is links Det er til venstre
14 Het is rechtdoor Det er rett frem
15 Het is hier Det er her
16 Het is die kant uit Det er den veien
17 Stop! Stopp!
18 Neem uw tijd Ta den tiden du trenger
19 Mag ik een ontvangstbewijs, alstublieft? Kan jeg få kvittering, vær så snill?

8 - Familie

Nederlands Noors
1 Heb je familie hier? Har du familie her?
2 Mijn vader Min far
3 Mijn moeder Min mor
4 Mijn zoon Min sønn
5 Mijn dochter Min datter
6 Een broer En bror
7 Een zus En søster
8 Een vriend En venn
9 Een vriendin En venninne
10 Mijn vriend Min venn
11 Mijn vriendin Min venninne
12 Mijn man Min mann
13 Mijn vrouw Min kone

9 - Gevoelens

Nederlands Noors
1 Ik hou erg van jouw land Jeg liker landet ditt godt
2 Ik hou van je Jeg elsker deg
3 Ik ben blij Jeg er lykkelig
4 Ik ben verdrietig Jeg er lei meg
5 Ik voel me goed hier Jeg har det bra her
6 Ik heb het koud Jeg fryser
7 Ik heb het warm Jeg er varm
8 Het is te groot Den er for stor
9 Het is te klein Den er for liten
10 Het is perfect Den er perfekt
11 Wil je vanavond uit? Vil du dra på byen i kveld?
12 Ik zou graag uitgaan vanavond Jeg vil gjerne gå ut i kveld
13 Dat is een goed idee Det er en god idé
14 Ik wil me amuseren Jeg har lyst til å ha det gøy
15 Dat is geen goed idee Det er ikke en god idé
16 Ik heb geen zin om uit te gaan vanavond Jeg har ikke lyst til å gå ut i kveld
17 Ik wil rusten Jeg vil slappe av
18 Wil je sporten? Har du lyst til å trene?
19 Ik heb ontspanning nodig Ja, jeg trenger å avreagere
20 Ik speel tennis Jeg spiller tennis
21 Nee bedankt, ik ben erg moe Nei takk, jeg er ganske sliten

10 - Bar

Nederlands Noors
1 De bar I baren
2 Wil je iets drinken? Vil du drikke noe ?
3 Drinken Drikke
4 Glas Glass
5 Ja, graag Det vil jeg gjerne
6 Wat wil je? Hva vil du ha ?
7 Waar kan ik uit kiezen? Hva har dere å drikke?
8 Er is water of vruchtensap De har vann eller jus
9 Water Vann
10 Kunt u er ijsblokjes bij doen? Kan jeg få isbiter, vær så snill?
11 Ijsblokjes Isbiter
12 Chocolademelk Kakao
13 Melk Melk
14 Thee Te
15 Koffie Kaffe
16 Met suiker Med sukker
17 Met melk Med krem
18 Wijn Vin
19 Bier Øl
20 Een thee, graag En kopp te, takk
21 Een biertje, graag En øl, takk
22 Wat wilt u drinken? Hva vil du ha å drikke?
23 Twee thee's, graag To kopper te, takk
24 Twee biertjes, graag To øl, takk
25 Niets, dank u Ingenting, takk
26 Proost Skål!
27 Santé! Skål!
28 De rekening, alstublieft! Kan vi få regningen, vær så snill?
29 Hoeveel kost dat ? Hvor mye ble det?
30 Twintig euro Tjue euro
31 Ik trakteer je Jeg spanderer

11 - Restaurant

Nederlands Noors
1 Het restaurant På restaurant
2 Wil je iets eten? Vil du spise ?
3 Ja, graag Ja, gjerne
4 Eten Spise
5 Waar kunnen we eten? Hvor kan vi spise?
6 Waar kunnen we lunchen? Hvor kan vi spise lunsj?
7 Het avondmaal Middag
8 Het ontbijt Frokost
9 Excuseer! Unnskyld!
10 De menukaart, alstublieft! Kan vi få menyen?
11 Hier is de menukaart! Vær så god, her er menyen
12 Eet je liever vlees of vis? Hva vil du ha? Kjøtt eller fisk?
13 Met rijst Med ris
14 Met pasta Med pasta
15 Aardappels Poteter
16 Groenten Grønnsaker
17 Roerei - spiegelei - zachtgekookt eitje Eggerøre - speilegg - bløtkokt egg
18 Brood Brød
19 Boter Smør
20 Een salade En salat
21 Een toetje En dessert
22 Fruit Frukt
23 Hebt u een mes, alstublieft? Kan jeg få en kniv, vær så snill?
24 Ja, ik breng er u onmiddellijk een Ja, det skal du få
25 Een mes En kniv
26 Een vork En gaffel
27 Een lepel En skje
28 Is dit een warme schotel? Er det en varm rett?
29 Ja, en erg pikant ook! Ja, og veldig sterk!
30 Warm Varm
31 Koud Kald
32 Pikant Sterk
33 Ik neem vis! Jeg vil ha fisk!
34 Ik ook Jeg også

12 - Afscheid nemen

Nederlands Noors
1 Het is laat! Ik moet nu weggaan! Det er sent! Jeg må gå
2 Kunnen we elkaar weerzien? Kan vi møtes igjen?
3 Ja, leuk! Ja, gjerne
4 Ik woon op dit adres Jeg bor på denne adressen
5 Heb je een telefoonnummer? Har du et telefonnummer?
6 Ja, dit is het Ja, vær så god
7 Ik vond het gezellig Jeg har hatt det kjempehyggelig
8 Ik ook, ik vond het leuk om kennis met je te maken Ja, det var hyggelig å møte deg
9 We zien elkaar snel weer Vi sees snart
10 Ik hoop het ook Jeg håper det
11 Tot ziens! Ha det bra!
12 Tot morgen Sees i morgen!
13 Dag! Ha det!

13 - Vervoer

Nederlands Noors
1 Dank u Takk!
2 Pardon, ik zoek de bushalte Unnskyld, jeg ser etter et busstopp
3 Hoeveel kost een ticket naar Zonstad? Hva koster en billett til « Solbyen »?
4 Waar gaat deze trein naartoe, alstublieft? Hvor skal dette toget?
5 Stopt deze trein in Zonstad? Stopper dette toget i « Solbyen »?
6 Wanneer vertrekt de trein naar Zonstad? Når går toget til « Solbyen »?
7 Wanneer komt de trein aan in Zonstad? Når kommer toget til « Solbyen »?
8 Een kaartje voor Zonstad, alstublieft En billett til « Solbyen », vær så snill
9 Hebt u de dienstregeling van de trein? Har du togtidene?
10 De dienstregeling van de bus Busstidene
11 Pardon, welke trein gaat naar Zonstad? Hvilket tog går til « Solbyen »?
12 Die trein Det er det toget der
13 Graag gedaan. Goede reis! Det var så lite God tur!
14 De (repareer)garage Verkstedet
15 Het benzinestation Bensinstasjonen
16 Voltanken, alstublieft Full tank, takk
17 Fiets Sykkel
18 Het stadscentrum Sentrum
19 De voorstad Forstaden
20 Het is een stad Det er en stor by
21 Het is een dorp Det er en landsby
22 Een berg Et fjell
23 Een meer En innsjø
24 Het platteland (På) landet

14 - Hotel

Nederlands Noors
1 Het hotel Hotellet
2 Appartement Leilighet
3 Welkom! Velkommen!
4 Hebt u een kamer vrij? Har dere et ledig rom?
5 Is er een badkamer in de kamer? Er det bad på rommet?
6 Verkiest u twee eenpersoonsbedden? Foretrekker du to enkeltsenger?
7 Wenst u een kamer met een dubbel bed?
8 Kamer met bad - met balkon - met douche Bad med badekar - med balkong - med dusj
9 Kamer met ontbijt Rom med frokost
10 Wat is de prijs voor één nacht? Hva koster det for en natt?
11 Ik zou graag eerst de kamer zien Jeg vil gjerne se rommet først, takk!
12 Ja, natuurlijk Ja, selvfølgelig!
13 Dank u, de kamer is erg mooi Takk, rommet er veldig fint
14 Okee, kan ik reserveren voor deze nacht? Ok, kan jeg reservere for i kveld?
15 Het is wat te duur voor mij, bedankt Det er litt for dyrt for meg
16 Kunt u voor mijn bagage zorgen, alstublieft? Kan du ta bagasjen min, vær så snill?
17 Waar is mijn kamer, alstublieft? Hvor ligger rommet mitt?
18 Het is op de eerste verdieping Det ligger i andre etasje
19 Is er een lift? Er det heis?
20 De lift is aan uw linkerkant Heisen ligger til venstre
21 De lift is aan uw rechterkant Heisen ligger til høyre
22 Waar is de wasserij, alstublieft? Hvor ligger vaskeriet?
23 Het is op de gelijkvloerse verdieping Det er i første etasje
24 De begane grond Første etasje
25 Kamer Rom
26 Droogkuis Renseri
27 Kapsalon Frisørsalong
28 Autoparking Parkeringsplass
29 We zien elkaar in de vergaderzaal? Hvor ligger møterommet?
30 De vergaderzaal Møterommet
31 Het zwembad is verwarmd Bassenget er oppvarmet
32 Het zwembad Bassenget
33 Maak me wakker om 7 uur, alstublieft Vekk meg klokken 7, vær så snill
34 De sleutel, alstublieft Nøkkelen, takk
35 De pas, alstublieft Passet, takk
36 Zijn er berichten voor mij? Er det noen beskjeder til meg?
37 Ja, alstublieft Ja, vær så god
38 Nee, we hebben niets voor u ontvangen Nei, du har ingen beskjeder
39 Waar kan ik wisselgeld krijgen? Hvor kan jeg veksle?
40 Kunt u mij wisselgeld geven? Kan du veksle for meg?
41 Dat kunnen wij. Hoeveel had u gewenst? Vi kan veksle for deg Hvor mye vil du veksle?

15 - Een persoon zoeken

Nederlands Noors
1 Is Sarah hier, alstublieft? Er Sarah hjemme?
2 Ja, ze is hier Ja, hun er her
3 Ze is weg Hun er gått ut
4 U kunt haar bellen op haar mobiel Du kan ringe henne på mobilen
5 Weet u waar ik haar kan vinden? Vet du hvor jeg kan treffe henne?
6 Ze is op haar werk Hun er på jobb
7 Ze is thuis Hun er hjemme
8 Is Julien hier, alstublieft? Unnskyld, er Julien hjemme?
9 Ja, hij is hier Ja, han er her
10 Hij is weg Han er gått ut
11 Weet u waar ik hem kan vinden? Vet du hvor jeg kan treffe han?
12 U kunt hem bellen op zijn mobiel Du kan ringe han på mobilen
13 Hij is op zijn werk Han er på jobb
14 Hij is thuis Han er hjemme

16 - Strand

Nederlands Noors
1 Het strand Stranda
2 Weet u waar ik een bal kan kopen? Vet du hvor jeg kan kjøpe en ball?
3 Er is een winkel in die richting Det ligger en butikk i den retningen
4 Een bal En ball
5 Een verrekijker En kikkert
6 Een pet En hatt
7 Een handdoek Hånduk
8 Sandalen Sandaler
9 Een emmer Bøtte
10 Zonnecrème Solkrem
11 Zwembroek Badebukse
12 Zonnebril Solbriller
13 Schaaldieren Sjømat
14 Zonnebaden Sole seg
15 Zonnig Solfylt
16 Zonsondergang Solnedgang
17 Parasol Parasoll
18 Zon Sol
19 Schaduw Skygge
20 Zonneslag Solbrenthet
21 Is het gevaarlijk om hier te zwemmen? Er det farlig å svømme her?
22 Nee, het is niet gevaarlijk Nei, det er ikke farlig
23 Ja, het is verboden om hier te zwemmen Ja, det er forbudt å bade her
24 Zwemmen Svømme
25 Zwemmen Svømming
26 Golf Bølge
27 Zee Hav
28 Duin Dyne
29 Zand Sand
30 Welk weer voorspellen ze voor morgen? Hvordan blir været i morgen?
31 Het weer gaat veranderen Været slår om
32 Het gaat regenen Det blir regn
33 Het wordt zonnig Det blir sol
34 Het wordt erg winderig Det blir mye vind
35 Zwempak Badedrakt

17 - In geval van problemen

Nederlands Noors
1 Kunt u me helpen, alstublieft? Kan du hjelpe meg, vær så snill?
2 Ik ben de weg kwijt Jeg har gått meg bort
3 Wat wenst u? Hva vil du?
4 Wat is er gebeurd? Hva har skjedd?
5 Waar kan ik een tolk vinden? Hvor kan jeg finne en tolk?
6 Waar is de dichtstbijzijnde apotheek? Hvor er nærmeste apotek?
7 Kunt u een dokter bellen, alstublieft? Kan du ringe en lege, vær så snill?
8 Welke behandeling krijgt u op dit moment? Hvilke medisiner tar du?
9 Een ziekenhuis Et sykehus
10 Een apotheek Et apotek
11 Een dokter En lege
12 Medische dienst Medisinsk nødhjelp
13 Ik ben mijn papieren kwijt Jeg har mistet identitetspapirene mine
14 Mijn papieren zijn gestolen Noen har stjålet identitetspapirene mine
15 Bureau voor gevonden voorwerpen Hittegodskontor
16 Hulppost Førstehjelpsstasjon
17 Nooduitgang Nødutgang
18 De Politie Politi
19 Identiteitsbewijs Identitetspapirer
20 Geld Penger
21 Paspoort Pass
22 Bagage Bagasje
23 Nee dank u, ik heb geen interesse Nei takk, det går bra
24 Laat me met rust! La meg være (i fred)
25 Ga weg! Gå vekk!