toto

Portugees Woordenschat


Array

1 - Belangrijke uitdrukkingen

Nederlands Portugees
1 Goedendag Bom dia
2 Dag! / Hallo! Olá!
3 Goedenavond Boa noite
4 Goedenavond Boa tarde
5 Tot ziens Adeus
6 Tot straks Até Logo
7 Ja Sim
8 Nee Não
9 Alstublieft Por favor!
10 Alstublieft Se faz favor
11 Dank u Obrigado
12 Dank u Obrigada
13 Dank u wel Muito obrigada!
14 Dank u wel Muito obrigado!
15 Bedankt voor uw hulp Obrigado pela sua ajuda
16 Bedankt voor uw hulp Obrigada pela sua ajuda
17 Graag gedaan De nada
18 Okee Está bem !
19 Okee De acordo !
20 Hoeveel kost dat? Quanto custa por favor? 
21 Pardon! Desculpe !
22 Ik begrijp het niet Não compreendo
23 Ik heb het begrepen Compreendi
24 Ik weet het niet Não sei
25 Verboden Proibido
26 Waar zijn de toiletten, alstublieft? Onde é a casa de banho por favor?
27 Gelukkig Nieuwjaar! Feliz ano novo!
28 Gelukkige verjaardag! Feliz aniversario!
29 Prettige feesten! Boas festas!
30 Gefeliciteerd! Felicidades!
31 Gefeliciteerd! Parabéns

2 - Gesprek

Nederlands Portugees
1 Hallo. Hoe gaat het? Bom dia. Como estás?
2 Hallo. Hoe gaat het? Bom dia. Tudo bem?
3 Hallo. Het gaat goed, dank je Bom dia Vou bem, obrigado
4 Spreek je Portugees? Tu falas português?
5 Nee, ik spreek geen Portugees Não, não falo português
6 Slechts een klein beetje Só um pouco
7 Waar kom je vandaan? Vens de que país ?
8 Waar kom je vandaan? De onde és ?
9 Wat is je nationaliteit? Qual é a tua nacionalidade
10 Wat is je nationaliteit? És de que nacionalidade?
11 Ik ben Hollands Eu sou holandês
12 Ik ben Hollands Eu sou holandesa
13 En jij, woon je hier? E tu, vives aqui?
14 Ja, ik woon hier Sim, moro aqui
15 Ik heet Sarah, en jij? Chamo-me Sarah, e tu?
16 Julien Juliano
17 Wat doe je hier? O que fazes aqui?
18 Wat doe je hier? O que é que fazes por aqui?
19 Ik ben op vakantie Estou de férias
20 Wij zijn op vakantie Nós estamos de férias
21 Ik ben op zakenreis Ando em viagem de negócios
22 Ik werk hier Trabalho aqui
23 Wij werken hier Nós trabalhamos aqui
24 Wat zijn de goeie plekjes om te eten? Quais são os bons lugares para comer?
25 Is er een museum in de buurt? Há algum museu aqui perto?
26 Waar kan ik internetverbinding maken? Onde tenho acesso à internet?

3 - Leren

Nederlands Portugees
1 Ik heb het begrepen Compreendi
2 Wil je enkele woorden leren? Queres aprender un pouco de vocabulário?
3 Okee! Claro !
4 Okee! Sim, de acordo!
5 Hoe heet dat? Como é que isto se chama?
6 Dat is een tafel É uma mesa
7 Een tafel, begrijp je? Uma mesa, compreendes?
8 Kan je dat alsjeblieft herhalen? Podes repetir por favor?
9 Kan je een beetje trager praten, alsjeblieft? Podes falar um pouco mais devagar?
10 Zou je dat kunnen opschrijven, alsjeblieft? Podes escrever por favor?

4 - Kleuren

Nederlands Portugees
1 Ik vind de kleur van deze tafel mooi Gosto imenso da cor desta mesa
2 Het is rood É vermelho
3 Blauw Azul
4 Geel Amarelo
5 Wit Branco
6 Zwart Preto
7 Groen Verde
8 Oranje Cor-de-laranja
9 Paars Violeta
10 Grijs Cinzento

5 - Getallen

Nederlands Portugees
1 Nul Zero
2 Een Um
3 Twee Dois
4 Drie Três
5 Vier Quatro
6 Vijf Cinco
7 Zes Seis
8 Zeven Sete
9 Acht Oito
10 Negen Nove
11 Tien Dez
12 Elf Onze
13 Twaalf Doze
14 Dertien Treze
15 Veertien Catorze
16 Vijftien Quinze
17 Zestien Dezasseis
18 Zeventien Dezassete
19 Achttien Dezoito
20 Negentien Dezanove
21 Twintig Vinte
22 Eenentwintig Vinte e um
23 Tweeëntwintig Vinte e dois
24 Drieëntwintig Vinte e três
25 Vierentwintig Vinte e quatro
26 Vijfentwintig Vinte e cinco
27 Zesentwintig Vinte e seis
28 Zevenentwintig Vinte e sete
29 Achtentwintig Vinte e oito
30 Negenentwintig Vinte e nove
31 Dertig Trinta
32 Eenendertig Trinta e um
33 Tweeëndertig Trinta e dois
34 Drieëndertig Trinta e três
35 Vierendertig Trinta e quatro
36 Vijfendertig Trinta e cinco
37 Zesendertig Trinta e seis
38 Veertig Quarenta
39 Vijftig Cinquenta
40 Zestig Sessenta
41 Zeventig Setenta
42 Tachtig Oitenta
43 Negentig Noventa
44 Honderd Cem
45 Honderd vijf Cento e cinco
46 Tweehonderd Duzentos
47 Driehonderd Trezentos
48 Vierhonderd Quatrocentos
49 Duizend Mil
50 Vijftienhonderd Mil e quinhentos
51 Tweeduizend Dois mil
52 Tienduizend Dez mil

6 - Tijdsaanduidingen

Nederlands Portugees
1 Wanneer ben je aangekomen? Quando é que chegaste?
2 Vandaag Hoje
3 Gisteren Ontem
4 Twee dagen geleden Há dois dias
5 Hoe lang blijf je? Ficas quanto tempo?
6 Ik vertrek morgen Regresso amanhâ
7 Ik vertrek overmorgen Regresso depois de amanhâ
8 Maandag Segunda-feira
9 Dinsdag Terça-feira
10 Woensdag Quarta-feira
11 Donderdag Quinta-feira
12 Vrijdag Sexta-feira
13 Zaterdag Sábado
14 Zondag Domingo
15 Januari Janeiro
16 Februari Fevereiro
17 Maart Março
18 April Abril
19 Mei Maio
20 Juni Junho
21 Juli Julho
22 Augustus Agosto
23 September Setembro
24 Oktober Outubro
25 November Novembro
26 December Dezembro
27 Hoe laat vertrek je? Partes à que horas?
28 Om acht uur 's ochtends De manhã, às oito
29 Om kwart over acht 's ochtends De manhã, às oito e quinze
30 Om half negen 's ochtends De manhã, às oito e trinta
31 Om half negen 's ochtends De manhã, às oito e meia
32 Om kwart voor negen 's ochtends De manhã, às oito e quarenta e cinco
33 Om zes uur 's avonds À noite, às dezoito horas
34 Ik ben laat Estou atrasado

7 - Taxi

Nederlands Portugees
1 Taxi! Táxi!
2 Waar wilt u naartoe? Onde deseja ir?
3 Ik ga naar het station Vou para a estação
4 Ik ga naar het hotel Dag en Nacht Vou para o hotel Dia e Noite
5 Kunt u me naar de luchthaven brengen? Podia levar-me ao aeroporto?
6 Kunt u mijn bagage nemen? Pode levar a minha bagagem, se faz favor?
7 Is het ver van hier? Fica longe daqui ?
8 Nee, het is vlakbij Não, é mesmo aqui ao lado
9 Ja, het is iets verder weg Sim é um pouco mais longe
10 Hoeveel zal het kosten? Quanto vai custar?
11 Breng me hiernaartoe, alstublieft Leve-me aqui por favor
12 Het is rechts É à direita
13 Het is links É à esquerda
14 Het is rechtdoor É sempre à direito
15 Het is hier É aqui
16 Het is die kant uit É por ali
17 Stop! Pare!
18 Neem uw tijd Não se apresse
19 Mag ik een ontvangstbewijs, alstublieft? Pode-me fazer uma factura por favor?

8 - Familie

Nederlands Portugees
1 Heb je familie hier? Tens cá família?
2 Mijn vader O meu pai
3 Mijn moeder A minha mãe
4 Mijn zoon O meu filho
5 Mijn dochter A minha filha
6 Een broer Um irmão
7 Een zus Uma irmã
8 Een vriend Um amigo
9 Een vriendin Uma amiga
10 Mijn vriend O meu namorado
11 Mijn vriendin A minha namorada
12 Mijn man O meu marido
13 Mijn vrouw A minha mulher
14 Mijn vrouw A minha esposa

9 - Gevoelens

Nederlands Portugees
1 Ik hou erg van jouw land Gosto muito do teu país
2 Ik hou van je Amo-te
3 Ik ben blij Estou feliz
4 Ik ben verdrietig Estou triste
5 Ik voel me goed hier Sinto-me bem aqui
6 Ik heb het koud Estou com frio
7 Ik heb koud Tenho frio
8 Ik heb het warm Tenho calor
9 Het is te groot É muito grande
10 Het is te klein É muito pequeno
11 Het is perfect É óptimo !
12 Wil je vanavond uit? Queres sair esta noite?
13 Ik zou graag uitgaan vanavond Eu gostaria de sair esta noite
14 Dat is een goed idee É uma boa idéia
15 Ik wil me amuseren Tenho vontade de me divertir
16 Dat is geen goed idee Não é uma boa idéia
17 Ik heb geen zin om uit te gaan vanavond Não tenho vontade de sair esta noite
18 Ik wil rusten Tenho vontade de descansar
19 Wil je sporten? Queres fazer desporto?
20 Ik heb ontspanning nodig Sim, preciso de fazer éxercicio físico
21 Ik speel tennis Eu jogo ténis
22 Nee bedankt, ik ben erg moe Não obrigado, estou muito cansado

10 - Bar

Nederlands Portugees
1 De bar O bar
2 Wil je iets drinken? Queres beber algo?
3 Wil je iets drinken? Queres beber alguma coisa?
4 Drinken Beber
5 Glas Copo
6 Ja, graag Com todo o gosto
7 Ja, graag Com prazer
8 Wat wil je? Bebes o quê?
9 Wat wil je? O que bebes?
10 Waar kan ik uit kiezen? O que há para beber?
11 Er is water of vruchtensap Há água ou sumo de fruta
12 Water Água
13 Kunt u er ijsblokjes bij doen? Pode pôr gelo por favor?
14 Ijsblokjes Gelo
15 Chocolademelk Chocolate
16 Melk Leite
17 Thee Chá
18 Koffie Café
19 Met suiker Com açúcar
20 Met melk Com nata
21 Wijn Vinho
22 Bier Cerveja
23 Een thee, graag Um chá por favor
24 Een biertje, graag Uma cerveja por favor
25 Wat wilt u drinken? O que querem beber ?
26 Twee thee's, graag Dois chás por favor!
27 Twee biertjes, graag Duas cervejas por favor
28 Niets, dank u Nada, obrigado
29 Niets, dank u Nada, obrigada
30 Proost À tua saúde!
31 Santé! Saúde!
32 De rekening, alstublieft! A conta por favor!
33 Hoeveel kost dat ? Quanto devo por favor?
34 Twintig euro Vinte euros
35 Ik trakteer je Sou eu que te convido

11 - Restaurant

Nederlands Portugees
1 Het restaurant O restaurante
2 Wil je iets eten? Queres comer alguma coisa?
3 Ja, graag Sim, quero
4 Ja, graag Quero, pois !
5 Eten Comer
6 Waar kunnen we eten? Onde podemos comer?
7 Waar kunnen we lunchen? Onde podemos almoçar?
8 Het avondmaal O jantar
9 Het ontbijt O pequeno almoço
10 Excuseer! Por favor!
11 De menukaart, alstublieft! A ementa, se faz favor
12 Hier is de menukaart! Aqui tem o menu
13 Eet je liever vlees of vis? O que preferes comer? Carne ou peixe?
14 Met rijst Com arroz
15 Met pasta Com massa
16 Aardappels Batatas
17 Groenten Legumes
18 Roerei - spiegelei - zachtgekookt eitje Ovos mexidos – estrelados - ou ao casco
19 Brood Pão
20 Boter Manteiga
21 Een salade Uma alface
22 Een toetje Uma sobremesa
23 Fruit Fruta
24 Hebt u een mes, alstublieft? Você tem uma faca por favor?
25 Ja, ik breng er u onmiddellijk een Sim, trago já
26 Een mes Uma faca
27 Een vork Um garfo
28 Een lepel Uma colher
29 Is dit een warme schotel? É um prato quente?
30 Ja, en erg pikant ook! Sim, e muito temperado também
31 Warm Quente
32 Koud Frio
33 Pikant Temperado com especiarias
34 Ik neem vis! Vou escolher peixe!
35 Ik ook Eu também

12 - Afscheid nemen

Nederlands Portugees
1 Het is laat! Ik moet nu weggaan! É tarde, tenho que ir!
2 Kunnen we elkaar weerzien? Podemos voltar a ver-nos?
3 Ja, leuk! Claro, com todo o gosto
4 Ja, leuk! Sim, com prazer
5 Ik woon op dit adres Vivo nesta morada
6 Heb je een telefoonnummer? Tens um número de telefone?
7 Ja, dit is het Tenho, toma lá!
8 Ik vond het gezellig Passei um bom momento contigo
9 Ik ook, ik vond het leuk om kennis met je te maken Eu também. Foi um prazer ter-te encontrado.
10 Ik ook, ik vond het leuk om kennis met je te maken Eu também. foi um prazer estar contigo
11 We zien elkaar snel weer Vamos voltar a ver-nos, muito em breve
12 Ik hoop het ook Espero bem!
13 Ik hoop het ook Assim o espero
14 Tot ziens! Adeus!
15 Tot ziens! Tchau!
16 Tot morgen Até amanhã
17 Dag! Olá!

13 - Vervoer

Nederlands Portugees
1 Dank u Obrigada
2 Pardon, ik zoek de bushalte Por favor! Procuro a paragem de autocarros
3 Hoeveel kost een ticket naar Zonstad? Qual é o preço do bilhete para a cidade do sol por favor?
4 Waar gaat deze trein naartoe, alstublieft? Por favor, para onde vai este comboio ?
5 Stopt deze trein in Zonstad? Este comboio pára na cidade do Sol?
6 Wanneer vertrekt de trein naar Zonstad? Quando parte o comboio para a cidade do Sol?
7 Wanneer komt de trein aan in Zonstad? Quando chega o comboio da cidade do Sol?
8 Een kaartje voor Zonstad, alstublieft Um bilhete para A cidade do Sol por favor
9 Hebt u de dienstregeling van de trein? Tem o horário dos comboios
10 De dienstregeling van de bus O horario dos autocarnos
11 Pardon, welke trein gaat naar Zonstad? Qual é o comboio para A cidade do Sol por favor?
12 Die trein É este
13 Graag gedaan. Goede reis! De nada. Boa viagem!
14 De (repareer)garage A oficina
15 Het benzinestation O posto de gasolina
16 Voltanken, alstublieft Pode atestar, se faz favor
17 Fiets Bicicleta
18 Het stadscentrum O centro da cidade
19 De voorstad A periferia
20 Het is een stad É uma grande cidade
21 Het is een dorp É uma aldeia
22 Een berg Uma montanha
23 Een meer Um lago
24 Het platteland O interior
25 Het platteland A campanha - O campo

14 - Hotel

Nederlands Portugees
1 Het hotel O hotel
2 Appartement Apartamento
3 Welkom! Bem-vinda
4 Hebt u een kamer vrij? Você tem um quarto livre?
5 Is er een badkamer in de kamer? O quarto tem casa de banho com chuveiro?
6 Verkiest u twee eenpersoonsbedden? Prefere duas camas individuais
7 Wenst u een kamer met een dubbel bed? Você deseja um quarto duplo?
8 Kamer met bad - met balkon - met douche quarto com banheira- varanda- douche
9 Kamer met ontbijt Quarto com pequeno almoço
10 Wat is de prijs voor één nacht? Qual é o preço de uma noite?
11 Ik zou graag eerst de kamer zien Eu gostaria de ver o quarto antes por favor!
12 Ja, natuurlijk Sim claro!
13 Dank u, de kamer is erg mooi Obrigado, o quarto é óptimo
14 Okee, kan ik reserveren voor deze nacht? Está bem, eu posso reservar para esta noite?
15 Het is wat te duur voor mij, bedankt É um pouco caro para mim, obrigado
16 Het is wat te duur voor mij, bedankt É um pouco caro para mim, obrigada
17 Kunt u voor mijn bagage zorgen, alstublieft? Pode encarregar-se das minhas bagagens, por favor?
18 Waar is mijn kamer, alstublieft? Onde fica o meu quarto, por favor?
19 Het is op de eerste verdieping É no primeiro andar
20 Is er een lift? Tem elevador?
21 De lift is aan uw linkerkant O elevador fica à sua esquerda
22 De lift is aan uw rechterkant O elevador fica à sua direita
23 Waar is de wasserij, alstublieft? Onde é a lavandaria
24 Het is op de gelijkvloerse verdieping Fica no rez-de-châo
25 De begane grond Térreo
26 Kamer Quarto
27 Droogkuis Lavandaria
28 Kapsalon Cabeleireiro
29 Autoparking Garagem
30 We zien elkaar in de vergaderzaal? Encontra-mo-nos na sala de reunião?
31 De vergaderzaal A sala de reunião
32 Het zwembad is verwarmd A piscina é aquecida ?
33 Het zwembad A piscina
34 Maak me wakker om 7 uur, alstublieft Acorde-me às sete horas, por favor
35 De sleutel, alstublieft A chave por favor
36 De pas, alstublieft O passe por favor
37 Zijn er berichten voor mij? Há alguma mensagem para mim?
38 Zijn er berichten voor mij? Há algum recado para mim?
39 Ja, alstublieft Sim, aqui tem
40 Nee, we hebben niets voor u ontvangen Não, não tem nenhuma mensagem
41 Waar kan ik wisselgeld krijgen? Onde é que eu posso trocar dinheiro?
42 Kunt u mij wisselgeld geven? Pode-me fazer o troco, se faz favor?
43 Dat kunnen wij. Hoeveel had u gewenst? Podemos fazer o troco. Quanto quer trocar?

15 - Een persoon zoeken

Nederlands Portugees
1 Is Sarah hier, alstublieft? Olhe, a Sarah está, por favor?
2 Ja, ze is hier Sim, ela está aqui
3 Ze is weg Ela saiu
4 U kunt haar bellen op haar mobiel Pode ligar para o telemovél dela
5 Weet u waar ik haar kan vinden? Sabe onde posso encontrá-la?
6 Ze is op haar werk Ela está no trabalho dela
7 Ze is thuis Ela está em casa
8 Is Julien hier, alstublieft? O Juliano está, por favor?
9 Ja, hij is hier Sim, ele está aqui
10 Hij is weg Ele saiu
11 Weet u waar ik hem kan vinden? Sabe onde eu posso encontrá-lo
12 U kunt hem bellen op zijn mobiel Pode ligar para o telemovél dele
13 Hij is op zijn werk Ele está no trabalho dele
14 Hij is thuis Ele está em casa

16 - Strand

Nederlands Portugees
1 Het strand A praia
2 Weet u waar ik een bal kan kopen? Sabe onde posso comprar uma bola?
3 Er is een winkel in die richting Há alguma loja por qui?
4 Een bal Uma bola
5 Een verrekijker Binóculos
6 Een pet Um boné
7 Een handdoek Toalha
8 Sandalen Sandálias
9 Een emmer Balde
10 Zonnecrème Protector solar
11 Zwembroek Calções de banho
12 Zonnebril Óculos de sol
13 Schaaldieren Crustáceo
14 Zonnebaden Apanhar sol
15 Zonnig Soalheiro
16 Zonsondergang Pôr-do-sol
17 Parasol Guarda-sol
18 Zon Sol
19 Schaduw Sombra
20 Zonneslag Insolação
21 Is het gevaarlijk om hier te zwemmen? É perigoso nadar aqui?
22 Nee, het is niet gevaarlijk Não, não é perigoso
23 Ja, het is verboden om hier te zwemmen Sim, é perigoso tomar banho aqui
24 Zwemmen Nadar
25 Zwemmen Natação
26 Golf Onda
27 Zee Mar
28 Duin Duna
29 Zand Areia
30 Welk weer voorspellen ze voor morgen? Qual é a previsão do tempo para amanhã?
31 Het weer gaat veranderen O tempo vai mudar
32 Het gaat regenen Vai chover
33 Het wordt zonnig Vai haver sol
34 Het wordt erg winderig Vai haver muito vento
35 Zwempak Fato-de-banho

17 - In geval van problemen

Nederlands Portugees
1 Kunt u me helpen, alstublieft? Podes ajudar-me por favor?
2 Kunt u me helpen, alstublieft? Pode dar-me uma ajuda ?
3 Ik ben de weg kwijt Estou perdido
4 Wat wenst u? O que deseja?
5 Wat wenst u? Posso ajudar?
6 Wat is er gebeurd? O que é que aconteceu?
7 Waar kan ik een tolk vinden? Onde posso encontrar um tradutor?
8 Waar is de dichtstbijzijnde apotheek? Onde é a farmácia mais próxima?
9 Kunt u een dokter bellen, alstublieft? Pode chamar um médico por favor?
10 Welke behandeling krijgt u op dit moment? Que tratamento é que segue neste momento?
11 Een ziekenhuis Um hóspital
12 Een apotheek Uma farmácia
13 Een dokter Um médico
14 Medische dienst Serviço médico
15 Ik ben mijn papieren kwijt Perdi os meus documentos
16 Mijn papieren zijn gestolen Roubaram-me os documentos
17 Bureau voor gevonden voorwerpen Seviço de perdidos e achados
18 Hulppost Posto de socorro
19 Nooduitgang Saida de emergência
20 De Politie Polícia
21 Identiteitsbewijs Documentos
22 Geld Dinheiro
23 Paspoort Passaporte
24 Bagage Bagagens
25 Nee dank u, ik heb geen interesse Esta bem, não obrigada
26 Nee dank u, ik heb geen interesse Està tudo bem , nâo obrigado
27 Laat me met rust! Deixe-me em paz!
28 Laat me met rust! Deixem-me em paz!
29 Ga weg! Va-se embora!
30 Ga weg! Saia!